De omslagfoto van ’14-’18: de Grote Oorlog opnieuw bezien toont een in een gasmasker gehulde verpleegster. Het beperkte zicht dat zij daarmee had, symboliseert het onvolledige en onduidelijke beeld van de Eerste Wereldoorlog dat zo lang heeft bestaan. De Franse historici Audoin-Rouzeau en Becker proberen in een lang essay dit beeld bij te stellen. Volgens de auteurs zijn het plichtsbesef, de gehoorzaamheid en de opofferingsgezindheid, die zo kenmerkend waren voor de generatie van 1914, in de loop van de twintigste eeuw weggesleten. Deze mentaliteitsverandering zou een goed begrip van het conflict in de weg staan.
Het eerste deel van hun boek beschrijft de ongekende gewelddadigheid van de oorlog; een verharding die in schril contrast leek te staan met het negentiende-eeuwse vooruitgangsgeloof. Die gewelddadigheid, die voor latere generaties de zinloosheid van de oorlog benadrukte, wordt in het tweede deel verklaard door de aandacht te vestigen op ‘nationale hartstochten’ als vaderlandsliefde, religie en culturele identiteit, die de oorlogvoerende naties bezielden. Het laatste deel onderzoekt de verwerking van de oorlog. Hier suggereren de auteurs dat de stroom van oorlogsmemoires die eind jaren twintig op gang kwam de scheidslijn markeert tussen het geloof dat de oorlog een betere wereld zou creëren en de erkenning dat dit niet het geval was geweest.
Hoewel het boek pretendeert de oorlog als een internationaal fenomeen te bestuderen, blijft het toch voornamelijk Frans georiënteerd. Het toont echter op overtuigende wijze aan dat men de Eerste Wereldoorlog pas kan gaan begrijpen als men die ook beschouwt als een cultureel fenomeen, en niet alleen als een zuiver militair of politiek conflict.
De militaire en politieke aspecten vormen wel het hoofdonderwerp van Niet voor God en niet voor het Vaderland, het proefschrift van Ron Blom en Theunis Stelling, dat in een ongewijzigde handelseditie is uitgegeven. In dit zeer lijvige boekwerk geven de auteurs een gedetailleerd overzicht van de opkomst en ondergang van de linkse soldaten- en matrozenclubs en de rivaliteit tussen de socialistische, anarchistische en syndicalistische partijen en groeperingen tijdens de mobilisatie van het Nederlandse leger in ‘14-‘18.
Gezien het verloop van Troelstra’s revolutiepoging in 1918 komt hun conclusie dat een revolutionair draagvlak binnen het leger ten enen male ontbrak niet als een verrassing. Verbazingwekkend is wel dat de SDAP tijdens de mobilisatieperiode geen serieuze poging heeft ondernomen om zo’n draagvlak te creëren. De antimilitaristische houding van de partij maakte een al te intensieve bemoeienis met de socialistische soldatenclubs onmogelijk, en daarbij was de partij beducht voor een te onafhankelijke politieke machtsvorming binnen het leger. ‘Alle macht aan de partij,’ bleef het devies.
Ondanks hun uitputtende onderzoek zijn de auteurs er niet in geslaagd steeds alle gegevens boven water te krijgen. Op zich is dit volkomen begrijpelijk, want veel archiefmateriaal is verloren gegaan. Maar hun besluit onvolledig materiaal toch op te nemen heeft tot nadeel dat veel van de illustrerende anekdotes onafgerond blijven. Afgezien van het feit dat deze herhaaldelijke gevallen van anecdotus interruptus de lezer nogal onbevredigd achterlaten, kan men zich afvragen in hoeverre dit hun waarde en zeggingskracht als bewijsmateriaal aantast.
Maar het grootste bezwaar van dit werk is dat een proefschrift niet hetzelfde is als een boek. Als de omvang van deze handelseditie tot minder dan de helft was teruggebracht, was dat zowel de leesbaarheid als de overtuigingskracht ten goede gekomen. Daar staat tegenover dat het boek een schat aan detailinformatie bevat; historici en mobilisatiefanaten kunnen de publicatie van zo’n rijke bron van materiaal alleen maar toejuichen.
Paul Moeyes is auteur van ‘Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog’ (2001).
Dit artikel is exclusief voor abonnees