Home Mijn verhaal: ‘Die rotmoffen hebben mijn fiets,’ brieste mijn vader

Mijn verhaal: ‘Die rotmoffen hebben mijn fiets,’ brieste mijn vader

  • Gepubliceerd op: 22 april 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Martine Postma

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog was een fiets in Nederland een kostbaar bezit. Joop van Duin (67) maakte als negenjarig jongetje mee hoe zijn vader diens fiets kwijtraakte en weer ‘terugvond’.


De fiets van mijn vader was echt een stalen ros. Hij had zwarte stangen, enorme wielen en zo’n stoer stuur. Het was een spoorfiets – mijn vader werkte bij de spoorwegen; hij knipte kaartjes bij de ingang van station Rotterdam Centraal.
        Die fiets was tijdens de laatste oorlogsjaren een grote luxe voor ons gezin met zeven kinderen. Alleen agenten hadden toen nog een fiets, en Duitsers. Bijna elke dag reed mijn vader na het werk naar zijn volkstuin, die aan de andere kant van de Schie lag. Als hij terugkwam, was de fiets beladen met eten: aardappelen, bloemkool, spitskool, peen en spinazie. Bloemen kweekte hij ook; de gladiolen puilden uit kranten op de bagagedrager. Ik zag hem altijd aankomen als hij van de tuin terugkwam, lopend naast de fiets, een zak aardappelen in twee bulten gespleten over het stuur.
        Mijn vader was zuinig op zijn fiets; hij stond altijd binnen. Achter de deur in het smalle gangetje, het stuur tegen de kalk geleund, waardoor er krassen zaten op de witte muur.
Op een avond – het was 1944, meen ik – kwam mijn vader woedend de kamer binnengestormd. ‘Die rotmoffen hebben mijn fiets,’ brieste hij. Mijn moeder sloeg haar hand voor haar mond en wij, de kinderen, hielden ons stil. ‘Ik zal ze leren,’ siste mijn vader. Die avond hing er een bedrukte sfeer in huis. Het was alsof de hond of de poes was doodgegaan; die fiets was onmisbaar.
        Wat er precies was gebeurd, of de fiets uit de stalling was gestolen of door een Duitser was gevorderd, weet ik niet. Mijn ouders hebben het me nooit verteld. We waren niet zo praatzuchtig thuis, en over de oorlog werd al helemaal weinig gesproken. Mijn ouders probeerden dat kwaad buiten de deur te houden. En waarschijnlijk dachten ze ook: wat de kinderen niet weten, daar kunnen ze ook niet over praten. Want mijn vader deed mee aan spoorwegstakingen en mijn moeder deelde aardappelen en slaolie, verstopt in de kinderwagen, aan de stakers uit.
        Een paar dagen later hing er een verflucht in huis toen ik thuiskwam. ‘Je vader is in de gang aan het werk,’ zei mijn moeder. ‘Ga maar in de schuur spelen.’ Maar ik was nieuwsgierig en liep naar de gang. Achter de voordeur zat mijn vader, op zijn knieën. Tegen de muur leunde een vreemde fiets. Op de grond lag een schroevendraaier, met daarnaast een enorme koplamp, een ijzeren kistje en een koperen plaatje met cijfers. Op een krant stond een bus met verf, en mijn vader was heel geconcentreerd bezig de blauwige buizen zwart te verven.
        ‘Ik heb weer een fiets,’ zei hij ongewoon rustig. ‘Maar waarom hebt u die dingen eraf gehaald en maakt u alles zwart?’ vroeg ik. ‘Ik heb de fiets van een soldaat geleend, maar ik vond de versieringen en de kleur niet mooi.’ Toen barstte hij uit in bulderend gelach. Ook mijn moeder, die erbij was komen staan, begon zenuwachtig te grinniken. Met twee handen veegde ze de tranen uit haar ogen.
        Het onheil was afgewend; de fiets was terug, vader en moeder waren blij, in mijn wereldje was op dat moment alles goed.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.