In dienst van de hertog van Gelre trok maarschalk Maarten van Rossum plunderend en moordend door de Nederlanden. Decennialang verdedigde hij met harde hand de onafhankelijkheid van Gelderland, ook toen dat allang een verloren zaak was.
Op 5 oktober 1969 zond de NTS – voorloper van de NOS – de eerste aflevering uit van de tv-serie Floris. Er keken meer dan 2,7 miljoen mensen naar, en het aantal liep na een paar afleveringen op tot 3,5 miljoen – een ongekend succes. Voor de meeste kijkers was het een eerste kennismaking met de jonge acteur Rutger Hauer.
Hij speelde ridder Floris van Rosemondt, die na jarenlang de wereldzeeën te hebben bevaren in dienst van de Portugezen terugkeerde naar zijn kasteel in Gelderland. Dat bleek in bezit te zijn genomen door Maarten van Rossum, de legeraanvoerder van de hertog van Gelre. Van Rossum peinsde er niet over het kasteel aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. In plaats daarvan liet hij Floris opsluiten op beschuldiging van spionage voor de Bourgondiërs, de tegenstanders van de hertog van Gelre.
Floris was een verzonnen figuur, maar zijn tegenstander Van Rossum was historisch. Al eeuwenlang vormt de Gelderse maarschalk een dankbaar onderwerp voor spannende verhalen over moed en trouw, list en bedrog. Doordat Van Rossums biografie nogal wat witte plekken vertoont, krijgt de fantasie alle ruimte. Maar er is een vast patroon. Van Rossum wordt steevast voorgesteld als een meedogenloze legeraanvoerder, die deed alsof hij de onafhankelijkheid van Gelderland verdedigde, maar ondertussen plunderend en moordend door de Nederlandse gewesten trok.
In tegenstelling tot wat men zou verwachten, waren de ‘goeden’ in Floris de Bourgondiërs, die, net als de Habsburgers na hen, alles in het werk stelden om Gelderland in te lijven bij hun rijk. Maarten van Rossum, zo werd in de eerste aflevering meteen duidelijk, was geen vrijheidsstrijder, maar een onbetrouwbare schurk.
Het leven van Maarten van Rossum (circa 1490-1555) laat zich slechts in grove trekken schetsen. Zijn veldtochten zijn uitvoerig beschreven, zij het vooral vanuit het perspectief van de tegenstander. Maar over zijn persoon weten we nauwelijks iets.
De strijd waaraan hij zijn reputatie dankte, markeerde de overgang van de Middeleeuwen naar de moderne tijd, toen de lappendeken van nagenoeg zelfstandige hertogdommen en graafschappen in de Nederlanden langzaam maar zeker plaatsmaakte voor grotere staatkundige verbanden. Door een uitgekiende huwelijkspolitiek hadden de Bourgondiërs reeds het grootste deel van de Zuidelijke Nederlanden, Holland en Zeeland aan hun bezittingen toegevoegd.
Ook Gelderland viel aanvankelijk onder hun gezag. Het doel was ook de overige gewesten – Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Utrecht – te onderwerpen en het bestuur te centraliseren. Toen Maarten van Rossum ter wereld kwam, hadden de Habsburgers het gezag over de Nederlanden overgenomen van de Bourgondiërs, en zij zetten dit beleid onverkort voort.
Er wordt vaak beweerd dat Van Rossum in 1478 in Zaltbommel werd geboren, maar dat is twijfelachtig. Hij zou dan bij zijn dood in 1555, toen hij nog in actieve dienst was, 77 jaar oud zijn geweest. Waarschijnlijker is dat hij ergens tussen 1490 en 1500 ter wereld kwam, en mogelijk ergens anders dan in Zaltbommel. Maartens ouders kwamen uit een oud, zij het niet erg rijk adellijk geslacht. De naam Van Rossum verwees naar de heerlijkheid Rossum in de Bommelerwaard. Over zijn jeugd is hoegenaamd niets bekend. Omdat zijn vader een trouw bondgenoot was van Karel van Gelre, is het goed mogelijk dat Maarten al vroeg bij de hertog in dienst trad.
Gelre was voor de Bourgondiërs en de Habsburgers een hoofdpijndossier. Het gewest omvatte in die tijd niet alleen de huidige provincie Gelderland, maar ook het zogenoemde Overkwartier, dat deels het noorden van de huidige provincie Limburg, deels het aangrenzende gebied in Duitsland omvatte – met de stad Gelder. Een aanzienlijk hertogdom, dat grenzen met vijf andere gewesten deelde. Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, had Gelre in 1473 opgeëist na de dood van Karel van Gelres voorganger Arnoud, die het hertogdom voor 300.000 gulden aan hem had verpand. Dat Gelre de claim afwees, weerhield Karel de Stoute er niet van het gebied bij zijn rijk in te lijven.
Even dreigde er voor de Bourgondiërs een kink in de kabel te komen toen Karel de Stoute op 5 januari 1477 om het leven kwam bij een poging Nancy op Lotharingen te veroveren. Zijn plotselinge dood bracht de spanningen die de centralisatiepolitiek had opgeroepen tot ontlading. Het hertogdom Gelre verklaarde zich opnieuw zelfstandig. In verscheidene – vooral Vlaamse – steden braken protesten uit tegen machtsmisbruik door Bourgondische ambtenaren. Intussen knaagde Frankrijk aan de buitengrenzen van het Bourgondische Rijk. Het hertogdom Bourgondië – de bakermat van de dynastie –, Picardië en Artesië gingen verloren.
Maar nog in hetzelfde jaar 1477 trad de dochter en opvolgster van Karel de Stoute, Maria van Bourgondië, in het huwelijk met de Habsburger Maximiliaan van Oostenrijk. Die verbintenis gaf de centralisatiepolitiek een nieuwe impuls, en onder de Franse dreiging sloten de Nederlands-Bourgondische gewesten alsnog de rijen. Maar het zou nog tot 1543 duren voor ook Gelre zich als laatste Nederlandse gewest aan de Habsburgers onderwierp.
Het Gelderse verzet kreeg in 1492 de wind in de zeilen toen Karel van Egmont – die we kennen als Karel van Gelre – terugkeerde uit Franse gevangenschap. Karels vader Adolf was in een eerdere fase van de strijd door de Bourgondiërs gevangengenomen en zijn zoon groeide op aan het Bourgondisch-Habsburgse hof. Na de dood van Karel de Stoute riepen de Staten van Gelre in eerste instantie Adolf tot landsheer uit, maar de beoogde nieuwe hertog overleed voor hij naar Arnhem kon terugkeren.
Zijn zoon Karel was in 1487 in dienst van de Habsburgers gevangengenomen, door de Fransen in de Slag bij Béthune, en daardoor evenmin in staat het gezag over Gelderland op zich te nemen. Het gezagsvacuüm dat hierdoor ontstond leek voor Maximiliaan van Oostenrijk een uitgelezen moment Gelderland definitief aan zich te onderwerpen. Zo makkelijk ging dat echter niet.
Frankrijk stemde er uiteindelijk in toe Karel tegen betaling van een losgeld te laten gaan, in de hoop zo een spaak in het wiel van zijn aartsvijand te kunnen steken. Deze opzet leek succes te hebben. Karel van Egmont werd met gejuich binnengehaald en groeide onder de naam Karel van Gelre uit tot een van de belangrijkste tegenstanders van de Habsburgers.
Telkens opnieuw wist de hertog behendig gebruik te maken van de verdeeldheid tussen de Europese mogendheden en tussen de Nederlandse gewesten onderling. Hij slaagde er niet alleen in Friesland en Groningen aan zijn kant te krijgen, maar betrok ook het Nedersticht (Utrecht) en Oversticht (Overijssel en Drenthe) in de strijd. De ‘Gelderse Oorlogen’ die hieruit resulteerden waren in feite een onderdeel van de strijd tussen Frankrijk en het Habsburgse Rijk, dat in 1519 onder leiding kwam te staan van keizer Karel V.
Maarten van Rossum vervulde een hoofdrol in deze strijd, die met adempauzes zo’n veertig jaar duurde, van 1502 tot 1543. Dat hij al jong veel vertrouwen genoot van de hertog, bleek uit zijn benoeming in 1518 tot stadhouder van Friesland, welk gewest steun had gezocht bij de hertog van Gelre tegen de machtsaanspraken van de Habsburgers. Toen bleek dat een goede soldaat nog geen goede bestuurder maakte. Onderhandelen en compromissen sluiten was niets voor Van Rossum.
Na een jaar gaf hij zijn functie weer op. Maar Karel van Gelre hield zijn vertrouwen in Van Rossum en benoemde hem niet veel later tot maarschalk. In die rol voelde hij zich als een vis in het water. Als loyaal uitvoerder van de politiek van Karel van Gelre probeerde hij waar mogelijk de aanslagen op diens positie af te weren – een schier onmogelijke taak, aangezien het strijdtoneel zich uitstrekte van Oost-Friesland tot Vlaanderen.
In al deze gebieden werd de naam ‘Van Rossum’ spoedig een synoniem voor dood en verderf. Vriend en vijand waren het erover eens dat Van Rossum een dapper militair was die zelf steeds in de voorste linies te vinden was. Hij stond erom bekend dat hij zich met hulp van spionnen altijd goed informeerde over de sterkte van zijn tegenstander, om precies toe te slaan bij de zwakste plek in de verdediging. Ook lukte het hem herhaalde malen de vijand door een list op het verkeerde been te zetten. Maar het waren niet deze krijgsverrichtingen die hem de bijnaam ‘Gelderse Atilla’ bezorgden.
Een terugkerend probleem voor iedere vorst was hoe aan voldoende huurlingen te komen en vervolgens verzekerd te blijven van hun inzet en loyaliteit. Als betaling uitbleef, waren muiterijen schering en inslag. Daarom beloofde Karel van Gelre, al voordat Maarten van Rossum aantrad, huurlingen bij de werving geen soldij, maar een aandeel in de buit.
Maarten van Rossum noemde dat ‘de oorlog de oorlog laten betalen’. Plunderingen werden tot op zekere hoogte beschouwd als een onvermijdelijk bijproduct van een oorlog, maar onder Van Rossum werden ze steeds meer een doel op zich. Hij zou zijn strijdmethode ooit hebben samengevat met de woorden: ‘Blaken en branden zijn de sieraden van de oorlog.’
In 1528 vestigde Van Rossum zijn naam definitief. Een jaar eerder had hij de stad Utrecht bezet, en daarvoor was het Oversticht al in Gelderse handen gekomen. De bisschop van Utrecht was in het nauw gebracht en sloot een pact met Karel V. Hij droeg het wereldlijk gezag van zijn bisdom over aan de keizer. Op dat moment leek de situatie te veranderen in het nadeel van Karel van Gelre.
Van Rossum besloot hierop, in overleg met de hertog, de vijand in het hart te treffen. In maart 1528 rukte hij vanuit Utrecht met tweeduizend man op naar Den Haag. Om de tegenstander te misleiden voerden ze Oostenrijkse vaandels. Tot op het laatst hield hij de soldaten onkundig van het doel van de expeditie, maar hij beloofde hun bergen van goud en zilver. De bevolking van de residentie werd volkomen verrast.
Al roepend ‘Gelre! Gelre!’ vielen Karels soldaten de praktisch onverdedigde stad van twee kanten aan. Systematisch plunderden ze de huizen van de rijkste inwoners en een deel staken ze in brand. Het stadsbestuur kon plundering van de rest van de stad afkopen voor 25.000 gulden. Maar dat bedrag kon de stad niet in één keer op tafel leggen en daarom namen Karels mannen een aantal vooraanstaande inwoners mee als gijzelaar. Militair bereikte Van Rossum weinig met zijn strafexpeditie, maar de schrik zat er goed in.
Konden de steden, met het niet-ommuurde Den Haag als uitzondering, zich in principe nog verdedigen, de plattelandsbevolking was praktisch weerloos. Dat bleek eens te meer tijdens Van Rossums beruchte veldtocht naar Brabant en Vlaanderen, in 1542.
In 1538 was Karel van Gelre kinderloos overleden en opgevolgd door Willem van Gulik, de oudste zoon van de hertog van Gulik en Kleef. Het pleit was toen eigenlijk al beslecht in het voordeel van Karel V, maar de hertog van Gelre wist niet van wijken. Hij hernieuwde het bondgenootschap met Frankrijk en wist daarnaast de Deense koning Christiaan III voor zijn zaak te winnen.
De drie partijen spraken af gezamenlijk de aanval te openen op de Habsburgse gewesten. Daartoe trok Maarten van Rossum in het zuiden van Gelderland een grote troepenmacht samen, naar verluidt van meer dan 15.000 man, waarmee hij allereerst Antwerpen wilde veroveren. Ditmaal kreeg de landvoogdes, Maria van Hongarije, lucht van zijn bedoelingen. Omdat Luik hem de doortocht weigerde, was Van Rossum gedwongen veel noordelijker dan hij wilde de Maas over te steken. Dat gaf Antwerpen voldoende tijd zich op zijn komst voor te bereiden.
Aan het begin van de veldtocht hielden Van Rossums troepen zich nog in, maar naarmate men vorderde, werd de discipline losser. Toen de troepen van de maarschalk op een namiddag het dorp Sint-Oedenrode binnenmarcheerden, verzekerde Van Rossum de inwoners dat zij niets te vrezen hadden; hij wilde er alleen de nacht doorbrengen.
Maar de volgende ochtend trokken de duizenden soldaten als een wervelstorm door het dorp, en verwoestten het vrijwel helemaal. Ook de kerk ontzagen ze niet. De plaatselijke geestelijke kon, door 300 gulden te betalen, op het nippertje voorkomen dat ook dit gebouw met de grond gelijk werd gemaakt. Daarna waren Oirschot, Oisterwijk en een reeks andere dorpen aan de beurt. Moergestel kocht verwoesting af voor 500 gulden, Hilvarenbeek betaalde 1400 gulden.
In Antwerpen waren inmiddels in allerijl extra troepen aangevoerd en waren de verdedigingswerken versterkt. De stad weigerde zich over te geven, ook toen Van Rossums huurlingen wraak namen op dorpen in de omgeving. Na een belegering van een paar dagen hield Van Rossum, die uitputtingsslagen zo veel mogelijk vermeed, het voor gezien. Hij wendde de steven naar Leuven. Ook deze stad kon hij niet innemen, en het omringende platteland moest er opnieuw aan geloven. Ten zuiden van Luik wist Van Rossum uiteindelijk contact te maken met de oprukkende Franse troepen.
Het spoor van verwoesting dat Van Rossum had getrokken inspireerde talloze – veelal anonieme – auteurs tot het schrijven van liederen en pamfletten. Ze maakten vaak vergelijkingen met Maarten Luther, die in die dagen minstens even beroemd was: ‘Twee Maartens stellen de gehele wereld in roeren, de eerste plaagt de kerk, de andere de boeren,’ schreef een van hen.
Militair had Van Rossum opnieuw weinig bereikt, en het moment naderde dat de hertog van Gelre definitief het hoofd zou moeten buigen voor de keizer. Een tweede veldtocht naar Brabant, waarbij sommige dorpen het voor de tweede keer in een jaar tijd moesten ontgelden, kon het tij niet meer keren. Nadat Karel V in de voorafgaande jaren Friesland, Groningen, Overijssel en Utrecht onder zijn gezag had gebracht, was het in 1543 de beurt aan Gelre.
De verovering door Habsburgse troepen van Düren in het Gelderse Overkwartier bezegelde het lot van Willem van Gulik. De stad werd uit wraak met de grond gelijkgemaakt en een groot deel van de bevolking uitgemoord – Maarten van Rossum was meedogenloos, maar zijn tegenstanders deden als het erop aankwam niet voor hem onder. De andere Gelderse steden, bang hetzelfde lot te ondergaan, besloten de handdoek in de ring te gooien.
De nederlaag van Willem van Gulik betekende nog niet het einde van de loopbaan van Maarten van Rossum. De kwestie-Gelre had Karel V, die zijn aandacht moest verdelen over een groeiend rijk, langer beziggehouden dan de hem lief was.
Hij besloot daarom Van Rossum in dienst te nemen voor de maarschalk bij een van zijn vijanden zou opduiken. Van Rossum, door Willem van Gulik ontslagen van zijn eed van trouw, hoefde er niet lang over na te denken. Nu de hertog zich had onderworpen aan de keizer, sprak het vanzelf dat hij dat ook deed.
Frankrijk, Gelres oude bondgenoot, werd Van Rossums nieuwe tegenstander. Spoedig zou de bevolking van Noord-Frankrijk kennismaken met zijn tactiek en men bad in Parijs dat de Gelderse veldheer aan hun stad voorbij zou gaan.
Eenmaal rukte Van Rossum op tot vlak bij de Franse hoofdstad, en prompt kwam een vluchtelingenstroom op gang.
Op 7 juni 1555 blies Maarten van Rossum zijn laatste adem uit – niet op het slagveld, maar op het ziekbed. Een uitbraak van de pest in een legerkamp bij Givet, op de huidige Belgisch-Franse grens, werd hem fataal. Het bevel over de keizerlijke troepen werd overgenomen door een jonge Duitse edelman die onder anderen van Van Rossum de kneepjes van het militaire vak had geleerd: Willem, graaf van Nassau-Dillenburg en prins van Oranje. Hij zou er in de geschiedschrijving heel wat beter vanaf komen dan zijn leermeester.
Meer weten?
Literatuur over Maarten van Rossum is schaars en veelal van oudere datum. Het alleen nog antiquarisch verkrijgbare Maarten van Rossem. De glorieuse Geldersche legeraanvoerder, door J.C. van der Does, dateert uit 1943 en is niet meer dan een biografische schets. Veel van wat in dit boek staat, is moeilijk te controleren door het ontbreken van bronnen. Duidelijk is wel dat de auteur zwaar leunt op levensbeschrijvingen uit de negentiende eeuw, zoals De levensgeschiedenis van Maarten van Rossem, voornamelijk met betrekking tot de tegenwoordige provincie Noord-Braband, met eene naauwkeurige aanwijzing van zijn verblijf en zijne verrigtingen in dezelve, door de Brabantse jurist en lid van de Hoge Raad J.D.W. Pape uit 1847. Dit boek is voor de liefhebber via de Koninklijke Bibliotheek digitaal te raadplegen.
Van recenter datum is het hoofdstuk over Maarten van Rossum in het Biografisch Woordenboek Gelderland (deel 5, 2006). Een pronkstuk in Zaltbommel. Maarten van Rossem, zijn huis en het museum (2005), uitgegeven door het Maarten van Rossum-museum, bevat een beknopte levensbeschrijving van de zestiende-eeuwse veldheer.
Voor de bredere historische context van de Gelderse Oorlogen kan men te rade gaan bij de Geschiedenis der Nederlanden, onder redactie van J.C.H. Blom en E. Lamberts (1993). Lezenswaardig is ook De Republiek 1477-1806 van Jonathan Israel (2001), die zijn verhaal laat beginnen bij de Bourgondische tijd.
Voor wie wil weten hoe de kaart van Nederland en Europa er in die tijd precies uitzag, is de Bosatlas van de Vaderlandse Geschiedenis (2011) zeer informatief.
Dit artikel is exclusief voor abonnees