Afgezien van een enkele farizeeër die smartelijk gewaagde van zedelijk verval, werd in 1965 de minirok van Courrèges en Mary Quant met open armen ontvangen. De lengte begon iets boven de knie, maar al gauw bedekte het rokje nog maar nauwelijks het kruis.
Geen nood. Mary Quant schoot te hulp, gooide de jarretelgordels aan de kant en hulde het been in panty’s met allerlei kleuren en dessins. Alleen vrouwen met te dikke of te dunne benen of puntige knieën hadden het zwaar. Maar ook voor hen kwam hulp, want Courrège ontwierp het broekpak met een korte tuniek als een soort mini-jurkje over de broek.
Het was de ultieme overwinning van de jeugdcultuur, waar Quant en Courrège feilloos op hadden ingespeeld. ‘La mode c’est capter l’esprit du temps’, zei Coco Chanel een halve eeuw eerder. Zij was een van de eersten die begreep dat de vrouw, na de slachting van de Eerste Wereldoorlog, een andere rol had gekregen. Of beter nog: diende te krijgen. Daarin pasten geen prangende korsetten meer, geen ruisende onderrokken, geen hoeden als vlaggenschepen. Weg met de strompelrokken, brokaten en borduursels van Poiret.
Elegant mocht de vrouw wel zijn. Maar van een uiterst onopvallende chic. Geen frutsels en tutsels meer. Geen flitters en glitters. En zo kwam ze in 1926 met haar petite robe noire. Een revolutie, dit eenvoudige zwarte jurkje, ongetailleerd, met een eronder beha die de borsten plat drukte. Recht-toe, recht-aan. Desnoods kon je het jurkje de hele dag aanhouden. ’s Morgens naar het werk; ‘s middags naar een cocktailparty met een eenvoudige, maar chique broche, geklede schoenen en een pothoed waaronder het voor het eerst kortgeknipte haar. En ’s avonds in het theater de blits maken met een prachtige stola en lange parelcolliers. Bij voorkeur vals, want Chanel was ook een groot promotor van imitatiejuwelen.
De intrede van het kleine zwarte jurkje verliep niet bepaald zonder slag of stoot. De rok was namelijk kort. Extreem kort zelfs, na al dat geruis en gesleep. En wel tot net onder de knie!
Er werd dan ook driftig in de pen geklommen. In het blad De vrouw en haar huis schreef een journaliste bezorgd: ‘Er zijn jongens zóó schroomachtig, zóó naar binnen gekeerd dat zij de meisjes eerder mijden dan zoeken. Haar Garçonne-achtige kleding schrikt terug. Wat hem nog zou kunnen trekken is echte vrouwelijkheid. Maar die is soms zoo moeilijk te vinden. Hij kan zijn mannelijk evenwicht niet meer laten gelden en zijn driften worden in verkeerde banen geleid’.
Het feit dat de petite robe noire vanwege haar eenvoudige snit zo gemakkelijk na te maken was, bleek een doorn in het oog van de hogere standen. Want waarvoor waarschuwde een dame in De tijd? ‘Oppervlakkig beschouwd bestaat er geen verschil meer tusschen de vrouwen en dochters van den beter gesitueerde en van den arbeider, tenzij het fijnere voorkomenen de meer sobere kleding der eersten hen als de hogeren in beschaving doen kennen.’
En zo dartelde of worstelde menige dame zich door de jaren twintig. De een bevrijd, de ander gefrustreerd. Tot in de jaren dertig de rokken weer langer werden. Ook borsten en taille mochten weer worden geëtaleerd. De vrouw moest weer vrouw zijn, wat dat ook mocht betekenen.