‘Dat de commissie-Dessens adviseert om de bevoegdheden van de AIVD uit te breiden is een novum,’ vertelt historicus Constant Hijzen, die aan het Instituut Geschiedenis van de Universiteit Leiden promotieonderzoek verricht naar de rol van inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de constructie van vijand- en dreigingsbeelden.
‘Niet eerder in de geschiedenis werden de bevoegdheden van onze geheime dienst uitgebreid. De dienst zoals we die kennen stamt uit 1946, toen de Centrale Veiligheidsdienst werd opgericht, de voorloper van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Die kreeg de opdracht om inlichtingen in te winnen over bewegingen of individuen die de democratische rechtsorde of de staatsveiligheid in gevaar konden brengen. Deze taak is nog min of meer ongewijzigd.
Voor de Tweede Wereldoorlog bestond er al een soort veiligheidsdienst, die was opgezet uit angst voor het communisme. Na de Russische Revolutie in 1917 heerste er vrees dat de socialistische onrusten naar Nederland zouden overwaaien, en daarom werd de arbeidersbeweging in de gaten gehouden.
Het inlichtingenwerk was kleinschalig. Het kwam erop neer dat politieagenten artikelen uit communistische kranten knipten en rapportjes schreven over lokale partijbijeenkomsten. De stukjes verzonden ze naar de Centrale Inlichtingendienst. Die stuurde die overzichten weer naar het lokale gezag. Het was een soort veredelde knipseldienst die onderling informatie distribueerde.
Pas toen de Nederlandse regering tijdens de Duitse bezetting in mei 1940 was uitgeweken naar Londen, kwamen de ministers daar tot de ontdekking dat ze in Engeland veel verder waren met inlichtingenwerk. Nederland was op dit terrein onwennig – het paste niet bij ons zelfbeeld – en tijdens de Eerste Wereldoorlog waren we neutraal gebleven.
Maar in ballingschap ontdekte de regering de noodzaak om via verschillende kanalen informatie in te winnen ten bate van de oorlogvoering tegen de Duitsers. Deze ervaring, in combinatie met het ondergrondse verzetswerk in Nederland zelf, leidde ertoe dat in 1946 werd besloten een Centrale Veiligheidsdienst in te richten. Ons internationaal afzijdig houden ging ook niet langer als lid van het Angelsaksische bondgenootschap.
Met de herinnering aan de machtsbeluste Gestapo nog vers in het geheugen werd aan de tekentafel bewust gekozen voor een kopie van het Engelse model: een kleine platte dienst, gericht op het verzamelen van informatie. De oprichting werd vastgelegd in een Koninklijk Besluit.
De eerste jaren stonden in het teken van het verzamelen van dossiers van verzetsgroepen; dat was een hele klus. Ook speelde in Den Haag bureaucratisch getouwtrek tussen Binnenlandse Zaken en Justitie. Ze wilden beide de zeggenschap over de dienst, die was ondergebracht bij Algemene Zaken. Uiteindelijk vond premier Willem Drees in 1949 dat het politieke afbreukrisico onder zijn leiding te groot was en werd besloten dat de geheime dienst onder Binnenlandse Zaken zou vallen.
Alle politieke partijen uitten zich kritisch en meenden dat ervoor gewaakt diende te worden dat er “indiaantje gespeeld zou worden op ’s Rijks kosten”. In reactie hierop werd in 1952 een vaste Kamercommissie ingesteld, de commissie- Stiekem, die de dienst moest controleren. Maar het valt op dat de geheime dienst weinig informatie met politici deelde.
In de jaren vijftig werd er amper gedebatteerd over de werking van de dienst. De discussie over burgerrechten en privacy kwam op gang in de jaren zestig, door de pers en dankzij PvdA-leider Joop den Uyl en Hans van Mierlo, voorman van het nieuwe D’66. Sinds 2002 heet de geheime dienst Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Toen kwam er nieuwe wetgeving, die de eerste wet uit 1987 verving.
Opnieuw zijn internationale ontwikkelingen de reden waarom politici nadenken over onze geheime dienst – door de groei van internationale kabelnetwerken adviseert de commissie-Dessens dat de dienst kabelnetwerken ongericht zou moeten kunnen aftappen. Dat mag nu niet. Als dit voorstel wordt overgenomen, zou het een nieuwe stap zijn in de historie van de AIVD. En een goede aanleiding om de verschillende vormen van toezicht op de diensten te versterken.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees