Home LESSEN: ‘Gouden Eeuw was een tijd van stagnatie’

LESSEN: ‘Gouden Eeuw was een tijd van stagnatie’

  • Gepubliceerd op: 29 januari 2013
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 3 minuten leestijd
LESSEN: ‘Gouden Eeuw was een tijd van stagnatie’

Graaiende bestuurders, vercommercialisering van collectieve voorzieningen, toenemende sociale ongelijkheid. Het doet Bas van Bavel, hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Universiteit Utrecht, sterk denken aan de zeventiende-eeuwse Republiek. Want nee, de Gouden Eeuw was helemaal geen tijd van voorspoed. In werkelijkheid verrijkte een kleine elite zich ten koste van de gewone bevolking.

Van Bavel: ‘De Gouden Eeuw markeert het einde van een hele lange periode van economische bloei in de Nederlanden, en in het bijzonder Holland. Die bloei begon in de elfde eeuw. Naast de traditionele goederenmarkt kwamen er markten voor grond, arbeid en kapitaal tot stand.

Grote delen van de bevolking konden aan de nieuwe markteconomie deelnemen dankzij de opkomst van zelforganisaties zoals gilden en meentgenootschappen. Die zorgden voor gelijke kansen voor iedereen. Daardoor kon ondanks een enorme bevolkingsgroei de levensstandaard gelijk blijven en zelfs groeien. Een geweldige prestatie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Afgezien van een tijdelijke onderbreking in het midden van de veertiende eeuw, toen de Zwarte Dood de Nederlanden bezocht, duurde deze middeleeuwse bloeiperiode tot en met de zestiende eeuw. Maar aan het begin van de zeventiende eeuw stopte de groei van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking. Bovendien werd de economie instabieler: er waren in de Gouden Eeuw grotere schokken en crises dan in de periode daarvoor.

Wat er namelijk gebeurde was dat een kleine groep kooplieden de markt voor grond en kapitaal begon te monopoliseren. De nieuwe elite maakte zich meester van de politieke en bestuurlijke macht in de Republiek en gebruikte die om de markt zo in te richten dat zij er zelf beter van werd. De zelforganisaties uit de Middeleeuwen verdwenen of werden voortaan door deze elite gedomineerd. Arbeid werd vaker door middel van dwang ingezet. Denk aan de rasp- en spinhuizen, en de slavernij in de kolonies.

Tweederde van de bevolking ging er tijdens de Gouden Eeuw in levensstandaard op achteruit. Ondertussen vergaarde een kleine groep enorme rijkdommen – waar we ons nu in het Rijksmuseum aan kunnen vergapen. Doordat de markt instabieler werd, trokken de rijken hun kapitaal steeds meer terug uit de eigen economie. Ze gingen liever beleggen in overheidsschulden of in opkomende economieën elders in de wereld. We associëren deze negatieve ontwikkeling doorgaans met de achttiende eeuw, maar zij was slechts de laatste stap in een proces dat al in de zeventiende eeuw was ingezet.

Ik zie overeenkomsten met wat er in Nederland gaande is. Onze hoge levensstandaard hebben we te danken aan de economische groei die begon aan het eind van de negentiende eeuw. In die tijd werden sterke zelforganisaties opgericht, zoals woningcoöperaties, vakbonden, politieke partijen en onderlinge ziektekostenverzekeringen. Net als in de Middeleeuwen hebben zij voor zowel groei als een gelijkmatige verdeling van de vruchten gezorgd.

Maar sinds de afgelopen twee decennia worden ook deze zelforganisaties uitgehold. Ziektekostenverzekeringen en coöperaties zijn marktpartijen geworden, die moeten concurreren. Financiële instellingen beleggen hun geld op de wereldmarkt in plaats van in eigen land. De economische en sociale ongelijkheid in Nederland groeit. We zitten nu weer op hetzelfde niveau als in de Gouden Eeuw. En dat is geen goed teken.’