Home LESSEN: geloofwaardigheid Europese parlement

LESSEN: geloofwaardigheid Europese parlement

  • Gepubliceerd op: 24 april 2014
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Alies Pegtel

Op 22 mei zijn er Europese Parlementsverkiezingen. Eigenlijk kan dit niemand iets schelen, schrijft de Utrechtse historicus Mathieu Segers in zijn recent verschenen boek Waagstuk Europa. Europees beleid wordt steeds belangijker, maar de interesse in de Europese verkiezingen neemt niet toe, en volgens hem is dat goed verklaarbaar.

‘In de ogen van veel kiezers doen de verkiezingen er niet toe, omdat de legitimiteit van het Europees Parlement nihil is. Daar hebben ze gelijk in. Het Europees Parlement is niet meer dan een medewetgever. De Raad van Ministers is belangrijker. De diverse Europese ministers en regeringsleiders stemmen hun standpunten af met hun nationale parlementen. In de Brusselse wandelgangen en vergaderzalen komen ze tot gezamenlijke besluitvorming. Thuis in het eigen parlement leggen ze hiervoor politieke verantwoording af. Het Europees Parlement komt er niet aan te pas. Het heeft geen controlerende rol en het kan ook geen initiatieven nemen tot wetgeving, zoals een nationaal parlement.

Probleem is dat het Europees Parlement zich wel afficheert als onafhankelijk en democratisch. Maar een institutie die zich anders voordoet dan ze is, maakt zichzelf ongeloofwaardig. Dat er in Brussel iets anders gebeurt dan wat wordt beweerd, staat ook niet op zichzelf. De ronkende Europese retoriek, die niet strookt met de praktijk, is een van de redenen waarom mensen argwanend en wantrouwend tegenover Europa staan. Mensen voelen terecht aan dat hun niet het hele verhaal wordt verteld.

Om een voorbeeld te geven: Europese samenwerking wordt de laatste jaren wel verkocht als een democratiseringsproces. Maar dit was nooit een doelstelling van de Unie. De merkwaardige Brusselse bestuursstructuur, waarin de nationale democratieën de enige politieke legitimatie vormen, is het resultaat van trekken en duwen van lidstaten die hun onafhankelijkheid juist nooit hebben willen opgeven.

Het ideaal van een transnationale Europese democratie wordt gebruikt als rationalisatie achteraf, maar in werkelijkheid heeft dit altijd afkeer gewekt. De evolutie van het Europees Parlement is illustratief: pas in 1979 werden voor het eerst rechtstreekse verkiezingen gehouden. De Waalse socialist Fernand Dehousse schreef in 1960 al in een adviesrapport dat burgers via directe verkiezingen aan de Europese gemeenschap verbonden zouden moeten worden. “Het is de hoogste tijd,” stelde hij. “De mensen van de twintigste eeuw zijn geen objecten, maar subjecten van de wet.”

De leiders van de lidstaten hadden alleen geen enkele haast om hun nationale soevereiniteit in te leveren voor een supranationaal democratisch Europa. Wel zagen ze in dat versterking van de natiestaat ontwrichtend werkt voor de stabiliteit en welvaart in Europa, en dat internationale samenwerking tegenwicht kan bieden tegen onrust.

De mechanismen van nation building én van Europese integratie zijn gelijktijdig blijven spelen. De twee houden elkaar in balans. Daarin schuilt de schoonheid van Europa. Maar ook de kwetsbaarheid, want het is de tevens de reden waarom Europa nooit af zal zijn.

Nieuw is dat de eurosceptici – die er altijd zijn geweest – zich bij deze verkiezingen verkiesbaar hebben gesteld. Dit is een nieuwe fase in de Europese integratie, waarbij burgers vragen om een duidelijk antwoord op de vraag waar één Europa eigenlijk voor staat. De tijd van de rationele verkoopverhaaltjes is voorbij; mensen zoeken naar een moreel houvast waaraan ze het Europese integratieproces kunnen verbinden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.