Home Leon & Juliette

Leon & Juliette

  • Gepubliceerd op: 17 november 2021
  • Laatste update 17 nov 2021
  • Auteur:
    Annejet van der Zijl
  • 3 minuten leestijd
Leon & Juliette

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Sommige levensverhalen spreken zo tot de verbeelding dat je er meteen een film bij ziet. Zoals dat van Leon Herckenrath, jongste zoon van de baljuw van het Zuid-Hollandse kustdorpje Monster, die in 1818, achttien jaar oud, naar Amerika voer om daar zijn geluk te beproeven.

Er bestaat een schilderij van hem waarop je kunt zien hoe hij er ongeveer uitgezien moet hebben, staande aan de reling van het schip: knap, vriendelijk en vastberaden. Duidelijk een jongeman van goede familie ook. Op de bonnefooi ging hij niet: er was opvang voor hem geregeld in de havenstad Charleston in de staat South Carolina, bij een rijke familie van Schots-Franse afkomst, Maccormick de Magnan geheten.

Eenmaal in Charleston gearriveerd, viel Leon ten prooi aan de gele koorts, een door muggen overgebrachte infectieziekte die in de meeste gevallen dodelijk was. Hij werd verpleegd door een jong slavinnetje met de naam Juliette Louise Maccormick de Magnan – iets wat doet vermoeden dat Leons gastheer behalve haar eigenaar ook haar vader was. Onder haar goede zorgen herstelde Leon. En hij werd verliefd. Ze trouwden in 1823, vijf jaar nadat hij in Charleston was aangekomen. Elf maanden later kregen ze hun eerste dochter, terwijl Leon twee handelshuizen begon – eentje in Charleston, eentje in New York – en zich in enkele jaren tijd opwerkte tot consul voor Nederland, Oldenburg en Mecklenburg.

De rassenwetten in het Zuiden van de Verenigde Staten waren in die jaren echter nog uiterst streng. Zo was het blanken en kleurlingen verboden met elkaar te trouwen. Hoe succesvoller hij werd, hoe krampachtiger Leon zijn huwelijk dus geheim moest houden. En hoe vaker hij beledigd werd door jaloerse tegenstrevers, zozeer dat hij zelfs een klassiek duel uitvocht om de eer van zijn vrouw te redden. In 1836, kort na de geboorte van hun zevende kind, besloot het stel dat er geen toekomst meer voor hen was in Charleston. Het was kleurlingen echter ook verboden te reizen. Leon moest zijn zichtbaar gemengdbloedige kinderen via een bevriende kapitein dus een voor een naar Nederland zien te smokkelen. Als laatste ging zijn vrouw, met de jongste.

De liefde liet zich niet ondergronds houden

En zo arriveerden ze in Nederland, in Leons geboortedorp, waar op dat moment nog nooit een zwart persoon was gezien. Ze vonden onderdak bij Leons moeder, die, inmiddels weduwe, nog steeds het familiegoed Geerbron aan de rand van het dorp en de duinen bewoonde. Van hieruit zette Leon zijn handelsactiviteiten voort, al ging hij naar Amsterdam als er zakenrelaties uit Amerika overkwamen. Daar huurde hij kamers en hij deed alsof hij daar woonde, zodat ze geen lucht zouden krijgen van zijn huwelijk.

Zuid-Holland bleek minder bekrompen dan het nieuwe land aan de andere kant van de oceaan, want in 1846 werd Leon in de voetsporen van zijn vader geroepen tot het hoogste ambt van het dorp, het baljuwschap. Ondertussen kregen hij en Juliette nog eens acht kinderen, van wie er drie jong stierven. Uit een uitgebreid lofdicht dat hun inmiddels in Leiden studerende oudste zoon schreef over een zomer op Geerbron blijkt hoe gelukkig het gezinsleven was: ‘regt huis’lijk en aangenaam tevens.’

In 1856 overleed Juliette plotseling, op nog maar 46-jarige leeftijd. Leon liet de liefde van zijn leven bijzetten in de ondergrondse grafkelder in de duinen, die hij enkele jaren eerder voor zijn moeder en zijn jonggestorven kinderen had laten maken. Kort erna werd hij zelf ziek. Deze keer waren er geen zachte bruine handen om hem te verzorgen, en op de foto die hij kort voor zijn dood in 1861 liet maken, is een gekweld man te zien, de lippen stijf op elkaar als om de pijn te verbijten.

Ook Leon werd bijgezet in de grafkelder, die passend genoeg in het gebied De Groote Geest gelegen was. Maar nog passender is misschien wel dat de kelder sindsdien als gevolg van zandontgravingen eromheen omhooggekomen is en nu vanaf een zandheuvel van vijf meter hoog fier over het Zuid-Hollandse polderland uitkijkt – als een monument voor een liefde die alles trotseerde en zich niet ondergronds liet houden.

Met dank aan Peter Bouwer, monumentenambtenaar Westland.