539 p. Bert Bakker, euro 39,95
Na het register bij dit boek volgt een kaartje van Rotterdam en omstreken, waarop de lezer die het spoor even bijster is de bedrijven van Cornelis Verolme (1900-1981) kan terugvinden. Dat is geen overbodige luxe. Gefrustreerd door vernederingen – het lukte hem ook op het hoogtepunt van zijn macht niet serieus genomen te worden in het Rotterdamse havenwereldje – en gedreven door ambitie breidde Verolme zijn belangen in scheepsbouw en rederij steeds verder uit. Van Maassluis tot Alblasserdam, maar ook elders in de wereld, deed hij zaken.
De ‘lawaaiige’ parvenu Verolme, die in de verkeerde auto reed (een Cadillac!) en zich met sterk geurend lavendelwater besprenkelde, maakte zijn entree in de scheepsbouw in 1950. Met de min of meer tersluikse aankoop van een ‘boerenwerfje’ in Alblasserdam doorkruiste hij het beleid van het Maasstedelijk scheepsbouwkartel om kleine werven als deze op te kopen en vervolgens te sluiten, om zo de capaciteit in de regio te beperken.
Met de nieuwkomer die een lange neus naar de elite maakte en de concurrentie aanging, had deftig
Uiteindelijk zou de ooit zo vooraanstaande Nederlandse scheepsbouw, Verolme niet uitgezonderd, de strijd met lagelonenlanden niet kunnen volhouden. In een spoedig daarna begonnen periode van dramatische neergang voor de hele scheepsbouw moest ook Verolme het hoofd buigen en werd zijn bedrijf door Rijn-Schelde overgenomen, waardoor de beruchte ‘sociale werkplaats’ RSV ontstond. In dit deel van haar relaas maakt de auteur duidelijk dat de pogingen van de rijksoverheid om dit soort zware industrie voor
De definitieve val van zijn concern, gesymboliseerd in de ondergang van Rijn Schelde Verolme in 1983, heeft de landbouwerszoon uit Nieuwe-Tonge echter niet meer meegemaakt. Was dat wel zo geweest, dan zou hij zich in de parlementaire enquête naar het faillissement als een leeuw verdedigd hebben, op de toon van verongelijktheid waarmee Nederland vertrouwd was geraakt, met ‘een nare, schelle stem die door merg en been kon gaan [en] waarmee hij ook nog eens uitsluitend over zichzelf sprak’.
Dekker heeft een boek geschreven dat uitmunt in helderheid en begrijpelijkheid, ook voor wie de havenindustrie niet van dichtbij kent. Haar oordeel over Verolme lijkt nuchter en fair. Zij is negatief over zijn eigenwijsheid en ijdelheid, zijn onvermogen fouten te erkennen en ervan te leren. Daar stond wat de auteur betreft een heleboel goeds tegenover, zoals visie, lef en doortastendheid.
Verolmes jarenlange en wijd en zijd bekende buitenechtelijke relatie (met een vrouw met wie hij, na zijn echtscheiding, uiteindelijk trouwde) vindt zij alleen interessant voorzover de angst om zich voor die feiten voor God te moeten verantwoorden karakteristiek was voor het ambivalente karakter van haar hoofdpersoon. Per saldo vindt Dekker dat Verolme net als de andere Rotterdamse zakenman en politicus, de gerehabiliteerde Lodewijk Pincoffs, ooit nog eens een straat of plein naar zich genoemd zou moeten krijgen, maar ze vraagt zich af of Rotterdam die grootmoedigheid zal opbrengen.
Slechts één aspect ontsiert deze fraaie studie, en dat is dat Dekker met goed schrijven geen genoegen neemt. Zij wil meeslepend zijn, en daar gaat het mis. In de proloog, die pakkend bedoeld is, maar uiteindelijk nergens over blijkt te gaan, en ook op andere momenten, vliegt de auteur als would-be thrillerschrijfster uit de bocht. Jammer dat zij geen meelezer had die haar daarvoor heeft behoed.
Doeko Bosscher is hoogleraar eigentijdse geschiedenis aan de Universiteit van Groningen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees