Home Lang leve de revolutie!

Lang leve de revolutie!

  • Gepubliceerd op: 26 januari 2010
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Duco Hellema
Lang leve de revolutie!

In de jaren zeventig vonden in alle delen van de (derde) wereld communistische en antiwesterse revoluties plaats. Veel nieuwe machthebbers wendden zich tot Moskou voor economische of militaire steun. Voor deze revoluties bestond in het Westen – ook in Nederland – opvallend veel sympathie.

Op 30 april 1975 trokken troepen van het Noord-Vietnamese leger en de zogeheten Voorlopige Revolutionaire Regering de Zuid-Vietnamese hoofdstad Saigon binnen. In grote paniek vluchtten de laatste Amerikanen vanaf het ambassadeterrein per helikopter naar voor de kust liggende schepen. Daarmee kwam een einde aan een langdurige oorlog, die de gemoederen in de wereld jarenlang had verhit. Binnen een jaar werden Noord- en Zuid-Vietnam onder leiding van de communistische partij samengevoegd tot de Socialistische Republiek Vietnam. Ook in Laos en Cambodja deden zich in 1975 revolutionaire omwentelingen voor.

De gebeurtenissen in Zuidoost-Azië stonden niet op zichzelf. Een dikke twee maanden na de val van Saigon kwam in Madagaskar de ‘rode admiraal’ Didier Ratsiraka aan de macht. Het was op het voormalige Franse eiland al jaren onrustig geweest. In zijn eerste toespraak als president verklaarde Ratsiraka dat ‘het socialisme de enige weg naar ontwikkeling’ was. Hij kondigde aan dat de belangrijkste bedrijven en financiële instellingen zouden worden genationaliseerd. Er moest een einde komen aan de Franse neokoloniale overheersing. Korte tijd later publiceerde Ratsiraka een handvest waarin zijn visie op het socialisme nader werd uitgelegd. Dit handvest werd vervolgens in een referendum door de bevolking in grote meerderheid aanvaard.

Ook elders op het Afrikaanse continent was het in 1975 onrustig. In de Portugese koloniën Angola en Mozambique werd na een jarenlange bevrijdingsoorlog de onafhankelijkheid uitgeroepen. Angola en Mozambique noemden zich vanaf dat moment volksrepublieken, net als China en de Oost-Europese landen.

In de (‘lange’) jaren zeventig spoelde er een golf van revolutionaire gezindheid over de niet-westerse wereld. Tussen 1968 en 1982 vonden in een kleine twintig landen communistisch georiënteerde revoluties plaats. Zo trad in Chili in 1970 een socialistisch-communistische coalitie aan onder leiding van Salvador Allende; in 1979 kwam de ‘New Jewel’-beweging aan de macht in Grenada en de zogeheten Sandinistas in Nicaragua.

In een reeks van Afrikaanse landen grepen communistisch georiënteerde militairen de staatsmacht: Somalië, Benin, Congo (Brazaville), Madagaskar, Ethiopië, Angola, Mozambique en Guinee-Bissau. Ook in de Arabische wereld was het raak (Soedan, Zuid-Jemen, Afghanistan), en natuurlijk in Azië (Zuid-Vietnam, Laos, Cambodja). Hoewel sommige van deze experimenten al snel in chaos en ontreddering ten onder gingen en de meerderheid van de niet-westerse landen op het Westen bleef georiënteerd, mogen we toch spreken van een significante ontwikkeling.

Het is opvallend dat alle hierboven genoemde landen en bewegingen, ondanks grote verschillen in geschiedenis, cultuur en ligging, min of meer dezelfde koers insloegen, namelijk die van het Sovjetcommunisme. Er moest, zo oordeelt de Amerikaanse auteur Forrest Colburn, een viertal sociaal-economische doelstellingen worden gerealiseerd.

Dat waren: 1) eliminatie of beperking van de buitenlandse – met name westerse – belangen, door nationalisatie van banken, industriële en handelsondernemingen; 2) onteigening en herverdeling van de landbouwgrond of zelfs collectivisatie van de landbouw; 3) versterking van de staatscontrole over de economie; en 4) inkomensherverdeling, en met name verbetering van de positie van de laagste inkomensgroepen.

Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de bevolking in snel tempo moest worden opgevoed en ingesteld op het moderne socialisme. Daartoe gingen de nieuwe revolutionaire regimes de strijd aan met oude gebruiken en tradities die een snelle modernisering van de samenleving in de weg leken te staan. De nationale eenheid moest naar Sovjetvoorbeeld worden versterkt door de oprichting van voorhoedepartijen en eenheidsfronten. Het was dan ook niet verwonderlijk dat verschillende van de nieuwe revolutionaire regimes economische en soms ook militaire steun verwierven van de Sovjet-Unie en andere communistische staten als Cuba.

Dergelijke plannen – het streven naar grotere economische zelfstandigheid, het versnellen van de economische ontwikkeling onder leiding van de staat en het verminderen van economische ongelijkheid – werden in deze jaren in gematigder vorm ook elders gelanceerd. Een reeks van staten ging in de jaren zeventig over op nationalisatie van met name bedrijven die actief waren in de winning van olie en andere belangrijke grondstoffen. Het vrijemarktdenken was al met al niet erg populair in de jaren zeventig, zeker niet in de derde wereld.

In het Westen bestond in verschillende kringen sympathie voor het niet-westerse streven naar economische zelfstandigheid (self-reliance) en vooruitgang. In de loop van de jaren zestig was in de meeste westerse landen een geestesgesteldheid opgekomen die wel als tiers-mondisme is aangeduid.

Vooral in linkse, maar bijvoorbeeld ook in kerkelijke kringen, raakte men onder de indruk van de voortdurende armoede in grote delen van de derde wereld en van de vaak moeizame pogingen daaraan een einde te maken. Dit leidde tot het ontstaan van allerlei comités, die zich ten doel stelden de solidariteit met de niet-westerse wereld, of met bepaalde landen of groeperingen, tot uitdrukking te brengen.

In verscheidene landen deed het fenomeen van de derdewereldwinkel zijn intrede. Ook op de universiteiten groeide de belangstelling voor de derde wereld en voor opvattingen als de uit Latijns-Amerika overgewaaide dependencia-theorieën, die het koloniale verleden en de nog steeds bestaande afhankelijkheidsrelaties verantwoordelijk stelden voor de voortdurende armoede in de derde wereld.

De revoluties in de derde wereld, en niet in de laatste plaats alle oorlog en geweld die daarmee gepaard gingen, speelden dan ook een belangrijke rol bij de politieke radicalisering die zich in de jaren zestig en zeventig in de westerse landen voltrok. Vietnam was daarvan natuurlijk het belangrijkste en bekendste voorbeeld. De oorlogen vormden ook een cruciaal argument voor links-radicale terroristische bewegingen om geweld te gebruiken. Dat deden de Amerikanen op veel grotere schaal toch ook? De Vietnam-oorlog moest daarom in de westerse metropolen worden voortgezet, meende bijvoorbeeld de West-Duitse Rote Armee Fraktion.

Maar de revoluties in de derde wereld leidden niet alleen tot radicalisme. Ook verschillende West-Europese, en met name sociaal-democratische regeringen, trachtten de hervormingsgezinde staten en bewegingen in de niet-westerse wereld te ondersteunen. Dat gold vooral voor West-Duitsland, Zweden, Nederland, en later ook Portugal en Spanje.

De West-Duitse bondskanselier Willy Brandt zag een belangrijke taak voor West-Europa weggelegd om vooral de Latijns-Amerikaanse landen te helpen die, veelal tegen Amerikaanse druk in, trachtten hun economieën te hervormen. De Zweedse sociaal-democratische minister-president Olaf Palme meende eveneens dat West-Europa een coalitie zou moeten aangaan met hervormingsgezinde ontwikkelingslanden. In andere West-Europese regeringen bestond sympathie voor de ideeën van Palme en Brandt. Dat gold zonder twijfel ook voor de Nederlandse regering-Den Uyl en voor minister van Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk.

Deze ontwikkelingen in de wereldpolitiek leken de Sovjet-Unie ten goede te komen. Toch stelde Moskou zich aanvankelijk terughoudend op tegenover het revolutionaire enthousiasme in de niet-westerse wereld. De Sovjet-Unie speelde in sommige gevallen veeleer een matigende rol.

Zo was Moskou aanvankelijk niet gelukkig met het besluit van de kameraden in Hanoi om zich actief te mengen in de burgeroorlog in Zuid-Vietnam, hetgeen uiteindelijk zou leiden tot de communistische overwinning van april 1975. En de Cubanen intervenieerden naar alle waarschijnlijkheid op eigen initiatief in de burgeroorlog in Angola en hielden daarmee het communistisch-georiënteerde MPLA-bewind overeind.

Maar de Sovjetleiders konden uiteindelijk de verleiding niet weerstaan gebruik te maken van de ‘historische mogelijkheden’ die de communistische wereldbeweging werden geboden. Zo besloot Moskou in 1977 een omvangrijke militaire steunoperatie te organiseren (de grootste sinds de Tweede Wereldoorlog) om het nieuwe communistische bewind in Ethiopië te hulp te komen, dat in het nauw was gedreven door een Somalische invasie.

In de Verenigde Staten zagen vooral de aanhangers van de zogenoemde New Right-beweging deze gebeurtenissen met lede ogen aan. Het in maart 1976 (her)opgerichte Committee on the Present Danger, bestaande uit Republikeinse haviken en neoconservatieve Democraten, pleitte daarom met kracht voor een hernieuwd militair offensief tegen de Sovjet-Unie en tegen Moskous nieuwe steunpunten in de niet-westerse wereld. De detente – ontspanning – tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, zo meende het Committee, kwam vooral Moskou ten goede. Het was tijd voor een meer offensieve opstelling.

De invloed van dergelijke neoconservatieve geluiden werd snel groter. Toch zou het nog enkele jaren duren voordat de Verenigde Staten een daadwerkelijk tegenoffensief zouden inzetten. De in januari 1977 aangetreden president Jimmy Carter koerste aanvankelijk nog af op verdere toenadering tot de Sovjet-Unie.

De herinneringen aan de nederlaag in Vietnam lagen nog vers in het geheugen. Binnen de regering-Carter bestond bovendien meningsverschil tussen meer gematigde politici, zoals minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance, en radicalere personen, onder wie veiligheidsadviseur Brzezinski. Ook deze verschillen van mening stonden een daadkrachtig beleid nog enkele jaren in de weg.

Tegen het einde van zijn presidentschap begon Carter steeds meer te twijfelen aan het nut van de detente. Vooral de omvangrijke militaire steun van de Sovjet-Unie aan het revolutionaire Ethiopië deed de Amerikaanse president het kamp van de haviken kiezen. Met Carters instemming ontwikkelde veiligheidsadviseur Brzezinski een counterforce-strategie, die de bedoeling had, zoals Westad beschrijft, steun te verlenen aan ‘whatever opposition could be mustered to Soviet allies in Africa and Asia’.

Na het aantreden van Reagan zou deze opstelling alleen maar worden aangescherpt, al kostte het enkele jaren voordat het Reagans nieuw-rechtse adviseurs lukte hun standpunten door te zetten en gematigde oudgedienden in de Reagan-regering te overtuigen. Maar vanaf 1982 streefden de Verenigde Staten er inderdaad naar de toegenomen communistische invloed in de niet-westerse wereld met alle middelen terug te dringen.

Daarbij werden niet alleen militaire, maar ook politiek-economische middelen ingezet. Een nieuw ontwikkelingsbeleid, dat later zou worden aangeduid met de term Washington Consensus, richtte zich vooral tegen die landen die zich in de jaren zeventig op enigerlei wijze hadden georiënteerd op staatssturing en vergroting van de nationaal-economische zelfstandigheid.

Daarvoor in de plaats kwam pressie van de Wereldbank en het IMF om over te gaan tot sanering van de staatsuitgaven en afbouw van handelsbeperkingen. Onder Amerikaanse druk hadden deze instellingen hun beleid in de jaren 1981-1982 drastisch in neoliberale richting bijgesteld. Daarmee werden het IMF en de Wereldbank effectieve instrumenten voor de regering-Reagan om de communistische en socialistische invloed in de niet-westerse wereld terug te dringen.

Gezien de inmiddels al vaak verzwakte staat waarin verschillende van die regimes zich bevonden, zou Reagans programma al snel buitengewoon succesvol zijn. Met name via IMF en Wereldbank werden vele niet-westerse landen gedwongen hun economische politiek drastisch aan te passen. Sommige van die landen waren daar onder druk van ernstige economische problemen al toe overgegaan.

Waarom ging het in de nieuwe revolutionaire landen zo slecht? Een belangrijke verklaring wordt gevormd door de naïviteit, zelfoverschatting, incompetentie en machtswellust van een deel van de politiek leiders die in de jaren zeventig naar voren traden. Verscheidene revolutionaire regimes werden echter ook geconfronteerd met zeer gewelddadige tegenkrachten.

Zo werden Angola en Mozambique in de tweede helft van de jaren zeventig geteisterd door mede door de Verenigde Staten gestimuleerde uiterst gewelddadige burgeroorlogen. Onder dergelijke omstandigheden was het onmogelijk de voorgenomen fraaie doelstellingen te realiseren. Daarbij moet worden aangetekend dat de meeste samenlevingen waarin revolutionaire bewegingen of partijen aan de macht kwamen in een desolate toestand verkeerden en het proces van staatsvorming er vaak nog moest beginnen.

De crisis die in de tweede helft van de jaren zeventig in de wereldeconomie doorzette raakte de revolutionaire niet-westerse landen mede daarom extra hard, niet in de laatste plaats door de drastische daling van de prijzen van de meeste grondstoffen. Alle ambities uit begin en midden jaren zeventig liepen nu uit op geweldige desillusies. De in de voorafgaande jaren snel gegroeide schuldenlast maakte vele niet-westerse landen gevoelig voor westerse druk.

Deze schulden boden de westerse landen, en de door hen beheerste internationale financiële instellingen, de mogelijkheid veel niet-westerse landen begin jaren tachtig te dwingen zich te conformeren aan een programma van liberalisering, deregulering en privatisering. Inmiddels waren in de meeste westerse landen regeringen aan de macht die een dergelijk programma, zij het op veel gematigder wijze, ook in hun eigen economieën doorzetten.

De verzwakking van het Sovjetblok die zich in deze jaren begon te manifesteren, had eveneens belangrijke gevolgen voor de niet-westerse revolutionaire en hervormingsgezinde regeringen. De bereidheid van de Sovjet-Unie steun te verlenen nam in snel tempo af. Daarbij moet worden opgemerkt dat Moskou eigenlijk vanaf het begin niet in staat was geweest de benodigde economische hulp in voldoende mate aan te bieden.

Inmiddels was de stemming in de westerse landen, ook in West-Europa, begin jaren tachtig omgeslagen. De sociaal-democratische partijen verdwenen successievelijk uit de regering. De onheilspellende berichten die over sommige revolutionaire niet-westerse landen de ronde deden (met name Cambodja), brachten vele derdewereldsympathisanten aan het twijfelen. De gevoelens van solidariteit werden daardoor snel zwakker. Zelfs het aanvankelijk zo bewonderde Vietnam bleek bepaald niet de communistische heilstaat die velen voor ogen hadden gehad.

Tegen deze achtergrond was het politieke verzet tegen de nieuwe, offensieve westerse politiek tegenover de derde wereld gering. Het tijdperk van de niet-westerse revoluties liep ten einde. De ‘rode admiraal’ Ratsiraka zou overigens nog jarenlang aan de macht blijven, al zou ook in Madagaskar begin jaren tachtig een programma van economische liberalisering in gang worden gezet.

Afbeelding: De Chileense president Salvador Allende (Biblioteca del Congreso Nacional de Chile)
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.