Home Laat het Indisch licht krachtig schijnen

Laat het Indisch licht krachtig schijnen

  • Gepubliceerd op: 16 juni 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Doeko Bosscher

Over minderheden is in Nederland veel te doen. Diverse politieke partijen denken hun bestaansrecht aan een minderhedenvraagstuk te moeten ontlenen. Dat enkele decennia geleden de inpassing van de ‘Indo’s’ in de samenleving weliswaar niet in elk opzicht van een leien dakje is gegaan, maar toch oneindig veel makkelijker en sneller verliep dan die van de latere groepen migranten, bewijst een recent verschenen biografie van Tjalie Robinson door Wim Willems.

Willems, hoogleraar sociale geschiedenis in Leiden (campus Den Haag) en kenner van de cultuur van Nederlands-Indië en de ‘Indische mensen’ in Nederland, stopte merkbaar veel liefde in zijn biografie van Robinson. ‘Indo-schrijver’ is de typering die de hoofdpersoon al in de ondertitel krijgt opgeplakt. Als niet minder belangrijk kenmerk van de in 1974 overleden auteur noemt Willems diens geestkracht. Hij ‘joeg op de waarheid’.

Robinson (in 1911 geboren in Nijmegen als Jan Boon en al jong naar Indië verhuisd), die als schrijver ook de naam Vincent Mahieu voerde, bleef altijd een man tussen twee culturen. Of had hij beide culturen zozeer in zich opgenomen dat hij ze in zijn persoonlijkheid volledig integreerde? Willems noemt de identiteit van Robinson ‘transnationaal’, in de moderne multiculturele zin. Dat alleen al maakt deze biografie hoogst actueel.

Nikker
Robinsons vader was Nederlander, zijn moeder Javaanse. Dat bestempelde hem tot ‘Indo’, in een Nederlands-Indische samenleving die tot op het bot stands- en rasbewust was. ‘De bolleboos van het gezin’ voltooide met niets dan hoge cijfers de hbs in Batavia en ging daarna naar de kweekschool. Vader Boon, administrateur in het KNIL, had hem liever in Nederland de militaire academie laten doen. Zelf prefereerde hij een academische studie, maar hij werd door de universiteit afgewezen.

Het lijkt alsof het Robinson in Indië moeilijker viel te bepalen bij wie of wat hij hoorde, of wilde horen, dan later in Nederland, toen ‘Indo’-zijn genoeg was om houvast te geven. In alles wat hij ondernam – hij werd onderwijzer en journalist, en van daaruit schrijver – bleef de randfiguur enigszins zichtbaar.

De man die er als jongen tijdens verlofreizen van zijn vader in Nederland aan gewend raakte voor ‘aap’, ‘nikker’ of ‘kannibaal’ te worden uitgescholden, raakte echter nooit verbitterd door zijn gebrek aan een duidelijke status. Wel werd hij weerbaar en strijdbaar. Voor de Indische literatuur is dat een zegen geweest. Niet alleen ontwikkelde hij een scherp en snel verstand, maar ook een gestaalde mentaliteit met sterke overtuigingen en het doorzettingsvermogen dat plannen in daden kon omzetten.

De ‘Indo-voorman’ Robinson ging geen zee te hoog om de Indische cultuur aanvaard te krijgen als onderdeel van de Nederlandse. Hij moest op twee fronten strijden. De autochtone Nederlanders toonden nogal wat aversie tegen de repatrianten en immigranten uit de voormalige kolonie. Zij deden – werd gezegd – een beroep op schaarse voorzieningen, maakten de woningnood en banenschaarste erger, kregen soms een voorkeursbehandeling (zoals bij de voedseldistributie) en bleven desondanks ‘ondankbaar’.

Pas halverwege de jaren vijftig sloeg de stemming om – toen was er langzaam maar zeker sprake van economische hoogconjunctuur, waardoor migranten geen probleem waren, maar een oplossing.
Het andere front was de Indo-gemeenschap zelf. Assimilatie stond daar hoog in het vaandel, want die beloofde de snelste weg naar maatschappelijke aanvaarding en succes. Weemoedig in het verleden blijven hangen was dus niet verstandig. Een kris en een sarong aan de muur hebben, luisteren naar krontjongmuziek en ‘Indische’ literatuur consumeren pasten slecht bij dat uitgangspunt. Niet van dat benauwde, was de boodschap van Robinson aan de ‘Droom en Vreesmannen’ met hun brave, aangepaste levenswandel.

Hij streed voor erkenning; bij de Nederlandse buitenwereld door de Indische cultuur als volwaardig over het voetlicht te brengen, bij de eigen achterban door erop te hameren dat zij met haar timide gedrag laatdunkendheid over zich afriep. ‘Maandblad voor zelfbehoud’ was de niet onlogische ondertitel voor zijn tijdschrift Gerilja, dat het overigens maar heel kort uithield. Wilden Indische Nederlanders hun zelfrespect bewaren, dat de basis moest vormen voor een nuttig en waardig bestaan, dan moesten zij hun Indische licht krachtig laten schijnen, in plaats van het onder de korenmaat te stellen.

Robinsons Tong-Tong-beweging stond aan de wieg van de eerste culturele toogdag voor Indische Nederlanders, de Pasar Malam (1959) in Den Haag. Deze ‘markten’ waren vergelijkbaar met wat het Kwakoe-festival vanaf 1975 zou worden voor Surinaamse Nederlanders. Ze werden zo’n succes dat ze in de loop der jaren alleen maar groter en ambitieuzer zijn geworden – niet voor niets is het woord Besar (‘groot’) aan de naam toegevoegd. Voor Anneke Grönloh – maar niet alleen voor haar – was de Pasar Malam het begin van een grote carrière als artiest.

Pionier
Willems zit Boon/Robinson/Mahieu dicht op de huid. Zijn mooie biografie waaiert echter ook uit over een breed terrein. Misschien doet het Robinsons vitalisme tekort als aan zijn levensverhaal een les voor zoiets dors als ‘het in Nederland te voeren beleid’ wordt gekoppeld; toch ligt het voor de hand deze studie aan minister Van der Laan ter lezing aan te bevelen.

Robinson stond in Nederland, waar hij zich in de jaren vijftig vestigde en waar hij ook zou sterven, voor een zelfbewuste, respectvolle én succesvolle inbedding van een vreemd-en-toch-niet-vreemd element in de omgeving. Hij was daarmee een pionier in een ontwikkeling die alhier de gemoederen vanaf halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw hoog zou doen oplopen. Eerst ontstond er paniek door de massale overkomst van Surinamers, daarna door de problemen rond de integratie van Noord-Afrikaanse migranten.
Uit de grondige studie van Willems blijkt dat de rol van mensen als Robinson als voorbeeld kan dienen. Het wiel van de omgang met ‘nieuwe Nederlanders’ hoeft niet met vallen en opstaan opnieuw te worden uitgevonden. Bij alle verschillen tussen Indische Nederlanders en de minderheden die zich later aan de poort meldden, zijn er meer dan genoeg overeenkomsten om de werkzaamheid van Robinson als een model met eeuwigheidswaarde te beschouwen.

Wim Willems, Tjalie Robinson. Biografie van een Indo-schrijver. 600 p. Bert Bakker, € 25,00

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.