Na de val van Napoleon kreeg Nederland een koloniaal rijk in de schoot geworpen. Maar het kostte een eeuw om het gezag in ‘ons Indië’ daadwerkelijk te vestigen. En dat ging er bloedig aan toe. Altijd was er wel ergens een militaire expeditie gaande.
‘Hij schreed gewichtig, hij reed gewichtig. Hij werkte gewichtig, hij at gewichtig. (…) En deze gewichtigheid werd hem een volkomen aaneensluitend pantser van zelfbedrog.’ Aldus typeerde de schrijver A. Alberts de bestuursambtenaar in Nederlands-Indië – een functie die hij zelf ook had bekleed. Die gewichtigheid was geen loos vertoon van ijdelheid, maar was essentieel voor alle koloniale overheersing. Zonder prestige, zonder machtsvertoon kon een numeriek zeer kleine buitenlandse minderheid nooit lang gezag blijven uitoefenen over de inheemse bevolking. Hierbij hoorde tevens de demonstratieve bereidheid om geweld uit te oefenen, zo nodig extreem geweld.
Krijgsgeweld en kolonie is het vierde deel van de rijk geïllustreerde en fraai uitgegeven reeks ‘Militaire Geschiedenis van Nederland’ die sinds 2013 verschijnt; er volgen nog twee delen. Lezers die nog ouderwets geschiedenisonderwijs hebben genoten zouden zich kunnen verbazen over de ondertitel van het boek, die suggereert dat Nederland pas vanaf 1816 een koloniale mogendheid werd. Maar Nederland was in de ‘Franse tijd’ alle overzeese bezittingen kwijtgeraakt en bovendien was het koloniale rijk in de zeventiende en achttiende eeuw vooral een zaak van particuliere ondernemingen als de VOC en de WIC. Na de val van Napoleon wilden de Britten, om Frankrijk in de toekomst koest te houden, een krachtig Nederland, waardoor ook de Belgen onderdanen van koning Willem I werden. Daarbij zou het helpen als het land een serieuze koloniale mogendheid werd.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Om die reden kreeg Nederland een koloniaal rijk in de schoot geworpen, waarvan het, dankzij de protectie van de Royal Navy, de buitengrenzen niet hoefde te verdedigen. Maar het kostte ongeveer een eeuw om het Nederlands gezag in de Indonesische archipel daadwerkelijk te vestigen. De auteurs van dit boek concluderen: ‘Aan dit proces van verovering, bezetting en consolidatie lag tot de eeuwwisseling geen masterplan ten grondslag. De verovering was ook geen glorieuze campagne, maar een moeizaam proces dat met horten en stoten verliep. Economische motieven, binnenlandse gezags- en prestigeoverwegingen, de zorg voor de externe veiligheid, beschavingsidealen en ten slotte de eigen dynamiek die ieder militair conflict kenmerkt, stuwden haar voort.’
De initiatieven kwamen vaak van de militairen en bestuursambtenaren ter plekke, terwijl ‘Den Haag’ dikwijls op de rem trapte. Het resultaat van dit alles was dat tussen 1816 en 1914 altijd wel ergens in ‘ons Indië’ een militaire expeditie gaande was, en dat er dus eigenlijk gesproken kon worden van een permanente oorlog. Vrijwel onmiddellijk nadat Nederland in 1816 het bestuur van de Britten had overgenomen braken er opstanden uit, onder meer op Sumatra en de Molukken. Ook Java stond slechts voor een deel onder Nederlands gezag en het streven om dit enorme, relatief dichtbevolkte eiland volledig te onderwerpen resulteerde in de Java-oorlog (1825-1830), die minstens 200.000 Indonesiërs het leven kostte.
Vanaf 1870 was het de bedoeling alle zogenoemde ‘buitengewesten’ – de gebieden buiten Java en Madoera – daadwerkelijk onder Nederlands gezag te brengen, wat tot dan toe slechts ten dele was gelukt. Het bekendst is natuurlijk de bloedige oorlog in Atjeh in het noorden van Sumatra, maar ook op tal van andere eilanden werd heel wat bloed vergoten voordat het zover was. In theorie werd er alleen ‘chirurgisch geweld’ toegepast, maar tijdens de veldtocht op Flores in 1907 werden minsten 1100 inwoners omgebracht, terwijl er aan Nederlandse kant niet meer dan 26 militairen sneuvelden.
Bij deze en andere ‘expedities’ waren executies zonder vorm van proces, martelingen, het gebruik van verboden dumdum-munitie, verkrachtingen en het platbranden van dorpen en gewassen aan de orde van de dag. Extreem geweld was een structureel onderdeel van de militaire aanpak, zoals ook duidelijk werd tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). Volgens de beruchte kapitein Raymond Westerling was een ‘demonstratief harder optreden dan dat van de terroristen’ noodzakelijk.
Hoewel de nadruk uiteraard ligt op het optreden in Nederlands-Indië, besteedt Krijgsgeweld en kolonie ook aandacht aan de militaire aanwezigheid in Suriname en op de Antillen. Zo wordt de neergeslagen opstand op Curaçao (1969) beschreven en wordt er ook ingegaan op de Nederlandse bemoeienis met de staatsgreep in Suriname, toen het land al vijf jaar onafhankelijk was, en de huidige strijd tegen de drugshandel op de Antillen. Behalve uitvoerige beschrijvingen en analyses van de relatie tussen politiek en krijgsmacht, de militaire strategie en de daadwerkelijke acties, is er in dit monumentale boek ook aandacht voor het leven van militairen in de koloniën.
Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid 1816-2010
Petra Groen e.a.
508 p. Boom, € 45,-