Mogelijk leed de grootste Britse koning aller tijden aan een groeistoornis. Dit schrijven mediëvist Ludo Jogen en neurofysioloog Joost Jonkman in het zomernummer van Madoc. Tijdschrift voor de Middeleeuwen. In 1191 werden de vermeende botten van koning Arthur gevonden in Canterbury. Deze vondst is uitgebreid beschreven in een tekst uit 1193 van een monnik uit Wales. Het stoffelijk overschot zou bestaan uit ongekend grote botten en een kolossale schedel met een vooruitstekend voorhoofd. Uit de beschrijvingen van de botten concluderen Jogen en Jonkman dat koning Arthur leed aan de groeistoornis acromegalie. Dit maakt ook het mislukte liefdesleven van Arthur begrijpelijk, want impotentie is een van de symptomen van deze groeistoornis. Helaas verdwenen de botten van Arthur na 1539, dus een zekere diagnose is niet meer te stellen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees