Home Dossiers Eerste Wereldoorlog Journalist Joseph Roth (1894-1939)

Journalist Joseph Roth (1894-1939)

  • Gepubliceerd op: 28 juni 2010
  • Laatste update 28 mrt 2023
  • Auteur:
    Geert Mak
  • 16 minuten leestijd
Joseph Roth
Cover van
Dossier Eerste Wereldoorlog Bekijk dossier

Journalist en schrijver Joseph Roth was volwassen geworden tussen de loopgraven en de granaattrechters van de Eerste Wereldoorlog. Voorgoed ontworteld schreef hij aan de cafétafels van de Europese steden een indrukwekkend oeuvre van romans en reportages over de teloorgang van het oude Europa.

Het einde was tekenend voor het leven. De legende van de Heilige Drinker heette zijn allerlaatste novelle. De titel was maar al te toepasselijk op zijn leven als balling in Parijs, gevlucht voor het Duitse naziregime.

Kort na de voltooiing, op 23 mei 1939, hoorde Joseph Roth, min of meer terloops, dat zijn vriend en medeballing Ernst Toller zich in New York had verhangen. Hij stortte in, belandde in een armenziekenhuis, kreeg een delirium omdat hem – zware alcoholist als hij was – iedere druppel drank werd geweigerd en werd met riemen aan zijn bed vastgebonden. Er kwam nog een longontsteking bij en vier dagen later was hij dood. ‘Ik moet hier weg!’ – dat was het laatste wat een bezoeker van Joseph Roth hoorde. Voordat zijn vrienden in actie hadden kunnen komen, was het al gebeurd. Roth was vierenveertig.

Meer lezen over de Eerste Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De begrafenis paste in alle opzichten bij Roths onafhankelijke geest. Het werd één grote volksoploop van katholieke christenen, Joodse emigranten, Oostenrijkse monarchisten en legitimisten, Duitse sociaal-democraten, communisten en liberalen. Spreker na spreker lijfde de overledene in bij de eigen gelederen, eens en voor altijd. De stemmen en tegenstemmen werden steeds luider. Uiteindelijk kwam het hier en daar zelfs tot een handgemeen. Zijn toenmalige vriendin ‘stal’, aldus een ooggetuige, ‘omringd door een aantal concurrenten, de show met haar krijsen’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het was in alle opzichten een voorbeeldig afscheid van een van de grootste journalisten van het vooroorlogse Europa. Tegelijk is en blijft Joseph Roth ons – lezers, schrijvers en journalisten – onder de huid zitten. In de woorden van schrijver Benno Barnhard, die in 2002 de Huizingalezing aan hem wijdde: ‘Als één schrijver voor mij het oude Europa belichaamt, dan wel deze Roth. Wat een droevig genot hem te lezen.’ 

Verbluffende productiviteit

Joseph Roth werd geboren in 1894 in Brody, in ‘het armenhuis’ van het oude Europa: Galicië. Het stadje lag op een kruispunt van culturen: aan de ene kant van de grens de Russen, aan de andere kant de Oostenrijkse-Hongaarse dubbelmonarchie. Driekwart van de inwoners was Joods, net als Joseph Roth zelf. Roth studeerde in Wenen, vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als vaandrig in Galicië en begon in die tijd in soldatenbladen en elders te publiceren.

Zijn talent werd snel opgemerkt, en vanaf 1919 werkte Roth voor een toenemend aantal kranten in Duitsland en Oostenrijk. Hij trok als een nomade door Europa: Berlijn, Wenen, Praag, Marseille, Oostende, Amsterdam, Parijs – alle cafétafels waren voor hem vertrouwde werkkamers. Zijn productiviteit was verbluffend. Naast vele honderden journalistieke impressies en reportages produceerde hij, in amper twintig jaar, zestien romans en negentien novellen – een paar zijn overigens zoekgeraakt of pas na zijn dood gepubliceerd. 

Zijn talent werd snel opgemerkt, en vanaf 1919 werkte Roth voor een toenemend aantal kranten in Duitsland en Oostenrijk

Roths bekendste werk is Radetzkymars, de bitterzoete geschiedenis van het verval van het Habsburgse Rijk, beleefd in de gedaante van de hoofdfiguur, de adellijke kapitein Von Trotta. De titel is ontleend aan de Radetzkymars van Johan Strauss, die zondag na zondag, met de ijzeren zekerheid en regelmaat van de dubbelmonarchie, door de garnizoenskapel voor Von Trotta’s huis werd uitgevoerd, totdat de muziek enkel nog ironie was, symbool van een vergane wereld.

Roths ‘lijkschouwing van het oude Oostenrijk’, zoals Barnard de roman omschrijft, is onnavolgbaar, en in het sterfbed van de bejaarde huisknecht van de Trotta’s, Jacques, lijkt het hele oude Oostenrijk inderdaad mee te sterven: ‘“Jawel, meneer de baron!” antwoordde Jacques en hij deed onder het dekbed een zwakke poging zijn hakken tegen elkaar te slaan.’ 

Opkomst van het nationaal-socialisme

Die sfeer van chaos en ondergang bepaalde minstens zo sterk het leven van Roth zelf. Hij hoorde in alle opzichten bij de generatie die volwassen was geworden tussen de loopgraven en de granaattrechters van de Eerste Wereldoorlog. ‘We mogen behoren tot verder verschillende werelden, verschillende partijen, verschillende beroepen,’ schreef hij ooit. Maar ‘we kennen elkaar. De oorlog heeft ons doordrenkt.’

En zo kunnen we met hem meereizen, door die barre naoorlogse jaren. Bijvoorbeeld naar Lemberg, naar een massademonstratie van oorlogsinvaliden: ‘Daar stonden de klompen van vlees en bloed, soldaten zonder ledematen, rompen in uniform. Achter de auto liepen de krankzinnig gewordenen. Ze hadden alles nog, ogen, neus en oren, benen en armen, alleen het verstand was uit hen weggevloeid, ze wisten niet waarom en waartoe ze hierheen waren geleid, ze zagen eruit als broeders, allen hetzelfde grote vernietigende niets.’ Of naar Wenen, in de winter van datzelfde jaar: ‘De wind galoppeerde door de stad als een natte moordenaar. De straten waren duister. De beurs was levendig en het geld waardeloos. Een miljoen jonge mannen liep rond en zocht naar werk.’ 

De draden van werkelijkheid en fictie waren in dit Spinnenweb bijna onontwarbaar met elkaar verweven

En met Roth zien we daaruit, bijna onvermijdelijk, de reactie groeien: de opkomst van het nationaal-socialisme. We zien tegelijkertijd Roths eerste roman ontstaan, Het Spinnenweb, vanaf 7 oktober 1923 gepubliceerd als feuilleton in de Wener Arbeiterzeitung. Het is het verhaal van een laffe meeloper bij een geheime ultra-rechtse organisatie in München, met bijrollen voor generaal Erich Ludendorff en Adolf Hitler.

Niet alleen portretteerde Roth hierin feilloos het soort figuur – denk aan Heinrich Himmler – dat later de basis zou vormen voor nazi-Duitsland, zijn verhaal was bovendien bijna griezelig actueel: de laatste afleveringen, waarin een mislukte couppoging werd beschreven, verschenen in de week van 6 november 1923. Op 8 november deden Hitler en Ludendorff in München werkelijk een greep naar de macht. Ook de draden van werkelijkheid en fictie waren in dit Spinnenweb bijna onontwarbaar met elkaar verweven. 

Roth als reisgenoot

Roths indrukwekkende literaire werk maakt hem in de ogen van velen vooral tot een prozaschrijver. Toch was hij bovenal een journalist. Zelf leerde ik hem voor het eerst in die gedaante kennen tijdens een Amerikaanse reportagereis. Ik had een bundel van zijn journalistieke werk uit Berlijn in mijn bagage gestoken, en tijdens een lange treinreis langs de oostkust werd zijn schrijvende stem mijn belangrijkste gezelschap.

Zo moet dat dus, dacht ik voortdurend. Zo moet je kijken. Zo moet je vragen. Zo bouw je een scène op. Zo breng je een stemming over op de lezer. Zo sleep je hem mee – tegen wil en dank soms – naar de meest godvergeten uithoeken van de twintigste eeuw, en laat je hem meezweten en -bloeden. En dat doe je allemaal in een paar honderd woorden, geen letter meer dan nodig. Dat is journalistiek vakmanschap ten top. 

Roths indrukwekkende literaire werk maakt hem in de ogen van velen vooral tot een prozaschrijver. Toch was hij bovenal een journalist

Ik citeerde hem een keer, in een van die reisverslagen. En prompt maakte ik, bij thuiskomst, kennis met nog een ander fenomeen rondom Joseph Roth: zijn eeuwige vrienden. Waar ik ook kwam op de krant, van de hoofdredactie tot de stenografisten, overal schoten mensen me aan met: ‘Goed dat je hem weer eens even genoemd hebt.’ Er bleek een stil verbond te bestaan rondom Joseph Roth, een genootschap waarvan je lid kon worden zonder het zelfs maar te beseffen.

Is het toevallig dat ook nu nog zoveel journalisten lid zijn van dat genootschap? Bepaald niet. Roths moeizame privéleven – zijn grote liefde, de broze Friedl Reichler, verdween al snel in het psychiatrische circuit – en zijn treurige sterven zouden voedsel kunnen geven aan allerlei romantische veronderstellingen over onze held. Hoe arm hij was. Hoe onbegrepen door zijn tijdgenoten. Een soort Vincent van Gogh van de journalistiek. 

Roth had een eigen visie

Dat idee moeten we snel uit ons hoofd zetten. Joseph Roth was een ongekend goede journalist, zijn journalistieke werk hoort bij de kern van zijn oeuvre, zijn literaire werk is ervan doortrokken. En zo werd hij ook gezien, ook in zijn tijd, ook in zijn wereld.

Hij had alleen – en nu druk ik me elegant uit – een levensstijl die nóg meer kostte dan hij in huis had, zowel financieel als fysiek. Toen hij drie jaar voor zijn dood op 12 juni 1936 in de Amsterdamse boekhandel Allert de Lange een voordracht hield onder de titel Glauben und Vortschritt, zaten er – typisch voor Roth – twintig journalisten in de zaal, maar de waterkan moest – ook typisch voor Roth – niet met water worden gevuld, maar met jenever. 

Ik ben een journalist, geen verslaggever, ik ben een schrijver, geen hoofdartikelenschrijver

Roth hoorde bij de starreporters uit de Weimarrepubliek, en hij werd navenant goed betaald. De jaren twintig waren in Duitsland de hoogtijdagen van de krantenfeuilletons. Het waren, net als nu televisietalkshows, dé plekken waar reputaties werden gemaakt en gebroken, en Joseph Roth gold op dat terrein als een van de allerbesten. Zelf schepte hij op dat hij soms in één week wel tien columns en feuilletons aan dertig kranten verkocht.

Als een echte freelancer had hij, zeker in zijn beginjaren, ook iets van een kameleon: in het sociaal-democratische Vorwärts was zijn toon bepaald anders dan in de braaf-burgerlijke Frankfurter Zeitung. Maar in zijn journalistieke roeping was hij zonder compromis. En hij had daarbij zijn eigen ideeën over journalistiek. ‘Ik teken het gezicht van de tijd,’ schreef hij tijdens een conflict met de Frankfurter Zeitung. ‘Dat is de opgave van een grote krant. Ik ben een journalist, geen verslaggever, ik ben een schrijver, geen hoofdartikelenschrijver.’ 

Roth had scherp observatievermogen

Joseph Roth had een jaloersmakend observatievermogen. Hij voelde haarfijn aan wat tekenend was voor dat ‘gezicht van de tijd’. Een klein voorbeeld. In 1919 reisde hij door het toen uitgehongerde Duitsland, en op het station van Chemnittz zag hij hoe een conducteur, een ernstige man, bonbons zat te eten, de restanten van een doosje dat iemand in een coupé had achtergelaten. Hij at, schrijft Roth, ‘deze snoeperij van lichte meisjes’ met een strak gezicht, alsof het een boterham met worst was. ‘Een halfjaar geleden had deze conducteur zeker geen bonbons gegeten. Nu heeft hij honger.’

In deze en duizend andere observaties toonde Roth zich de rasjournalist die hij was. Toch is hij nooit een echte krantenman geweest. Bij een krant hoort immers wel degelijk ook die dagelijkse verslaggever, de hoofdartikelenschrijver, en, voeg ik eraan toe, ook de onderzoeker, de na-meter – ja, zelfs de knopenteller. 

Roth voelde haarfijn aan wat tekenend was voor dat ‘gezicht van de tijd’

In de literaire salon voelde Roth zich evenmin echt thuis. Hij was een groot stilist, maar bij discussies over bijvoorbeeld ‘aard en wezen van de roman’ viel hij in slaap. De literatuurcritici hoonde hij, met hun ivoren torens: ‘Telkens als Duitse journalisten een boek schrijven, moeten ze zich bijna verontschuldigen. Hoe kwamen ze daartoe? Willen de eendagsvliegen tot de rang van hogere insecten opstijgen? Willen zij, die van de dag leven, de eeuwigheid binnentreden?’

Op 30 januari 1933 vertrok Joseph Roth voor zijn zoveelste reis door Europa: eerst naar Parijs, daarna naar Zwitserland, dat was het plan. Op diezelfde dag namen de nationaal-socialisten de macht over. Roth zou nooit meer in Duitsland terugkeren. Hij wist als geen ander wat hem als Jood en als fervente anti-nazi te wachten stond: ‘Ik geef geen stuiver meer voor ons leven,’ schreef hij aan zijn vriend Stefan Zweig in februari 1933. Onder de ‘ontaarde’ boeken die op de avond van de 10e mei door de nazi’s werden verbrand bevonden zich ook zijn werken. De grote Duitse kranten publiceerden geen letter meer van zijn hand – een flinke financiële aderlating. 

Groeiend alcoholprobleem

Toch was de ballingschap voor hem een minder grote breuk dan voor bijvoorbeeld Thomas Mann, die de zomer van 1933 radeloos en vertwijfeld in Zuid-Frankrijk doorbracht. In zekere zin had Roth nooit anders geleefd, en overal had hij vrienden en bekenden. Niet in de laatste plaats in Nederland. Vanaf het voorjaar van 1933 werden de uitgevershuizen Querido en Allert de Lange zijn voornaamste zakenpartners; later kwam daar ook nog – geldnood! – de katholieke uitgeverij De Gemeenschap van Anton van Duinkerken bij.

Frits Landshoff van Querido, die de zaken van onder meer Alfred Döblin, Lion Feuchtwanger, Anna Zeghers, Arnold Zweig, Heinrich, Klaus en Erika Mann ‘als broederlijke vriend’ regelde, was ook Roths belangrijkste steun en toeverlaat. Vrijwel al zijn laatste werken werden vanuit Amsterdam gepubliceerd: bijvoorbeeld Tarabas en Het valse gewicht bij Querido, De honderd dagen en De legende van de heilige drinker bij Allert de Lange, De Kapucijner Crypte en Het sprookje van de 1002e nacht bij De Gemeenschap. 

Vanaf het voorjaar van 1933 werden de uitgevershuizen Querido en Allert de Lange zijn voornaamste zakenpartners

De drank begon wel een steeds groter probleem te worden. Eind 1933 werd Roth in Amsterdam samen met Allert de Lange zo dronken dat hij, zo schreef hij zijn biechtvader Stefan Zweig, voor de eerste keer een complete black-out beleefde. ‘Mijn herinnering aan deze avond is volledig weggewist.’

Drie jaar later, in de zomer van 1936, trof schrijfster Irmgard Keun hem in Oostende. Ondanks het levendige gezelschap van exil-schrijvers dat zich daar had verzameld – onder anderen Stefan Zweig, Egon Erwin Kisch, Hermann Kesten, Ernst Toller en Arthur Koestler – had ze, zo schreef ze naderhand, het gevoel een mens te ontmoeten ‘die van treurigheid binnen een paar uur zou kunnen sterven’. ‘Zijn ronde blauwe ogen staarden bijna wezenloos van vertwijfeling en zijn stem klonk alsof hij bedolven was onder een bittere last.’ 

Roth moet eenzaam doorbuffelen

Ze startte met Roth, omdat ze de Olympische Spelen in Berlijn moesten missen, in de cafés aan het marktplein een ‘Schrijfolympiade’ voor twee personen. Keun werkte aan Nach Mitternacht, een roman met veel grappen over Hitler-Duitsland; Roth zat in de donkerste hoek van het café te zwoegen in een geel schrift, een manuscript dat later de wereld in zou gaan als Het valse gewicht.

Hij was eenzamer, zo meldde hij aan Zweig, dan in een cel: ‘Ik heb geen afzondering nodig, ik bén afgezonderd.’ Pauzeren deed hij, aldus Keun, alleen om eens in zijn ontstoken ogen te wrijven, of om naar zijn glas te grijpen. Een enkele keer meldde hij haar met trots een literaire vondst: ‘Kaninchen, ich habe a’scheene Erfindung.’ Maar verder spraken ze niet over literatuur. Wel gingen ze, ‘uit angst om alleen te zijn’, veel met elkaar naar bed. Keun: ‘Meestal heeft hij ’s avonds meer bladzijden dan ik.’ 

Zelfs als schrijver bleef Roth doorbuffelen als journalist, non-stop

Zelfs als schrijver bleef Roth doorbuffelen als journalist, non-stop. Ook zijn oeuvre ademt, als geheel, een typisch journalistieke combinatie van verbijsterend talent en richtingloze ijver. Zijn Britse vertaler, Michael Hoffman, vergeleek Roths oeuvre ooit met een soort Rubiks-kubus: ‘Ieder vlak van de kubus – iedere roman – kan overbodig materiaal bevatten, maar als je ze samenbrengt en opnieuw combineert, kan een onvoorstelbaar rijk geheel ontstaan.’

Roths ‘verhaal’ – en dat is het probleem – is alleen te complex en te tegenstrijdig om in één enkel boek geschreven te worden, zelfs niet in Radatzkymars. In zijn leven en persoon en meningen sloeg Roth te veel paden in, schrijft Hoffman: ‘Hij was “rode Roth”, hij was een monarchist en een verdediger van Habsburg; hij was een pacifist, hij was een Oostenrijke officier; hij was een Jood, hij was een katholiek; hij hield van vrouwen en genoot van hun liefde, hij was een vrouwenhater en vreesde hun destructieve macht; hij was een romanschrijver, hij was de voornaamste journalist van zijn tijd; hij was een alcoholist en hij was een gedisciplineerd en immens productief schrijver.’ Enzovoort. 

Roth past niet in een hokje

Joseph Roth valt dus in geen enkel vakje te plaatsen. Hij hoorde nergens bij, dat was misschien wel zijn belangrijkste eigenschap. Niet als politiek denker – de taferelen op zijn begrafenis maakten dat wel duidelijk –, niet als kunstenaar en zelfs niet als burger. Niemand formuleerde dat credo van ontworteling beter dan hijzelf, in de woorden van een van de hoofdpersonen van Radetzkymars: ‘De wereld, waarin het nog de moeite waard was om te leven, is tot ondergang gedoemd. De wereld, die daarna komt, verdient geen fatsoenlijke bewoners meer. Het heeft dus geen zin om duurzaam te leven, te trouwen en enig nakomelingschap groot te brengen.’

Roth voegde de daad bij het woord: zijn hele volwassen leven bracht hij door in hotels en pensions en een enkele logeerkamer. Een eigen bed heeft hij nooit gehad, zijn bestaan bleef zwervend. Zijn enige vaste punt was zijn werk, en de rust en het zelfvertrouwen die die cocon van schrijversconcentratie altijd weer opriep, waar hij ook was. 

Hij hoorde nergens bij, dat was misschien wel zijn belangrijkste eigenschap

Roth hoorde, zo getuigde ooit zijn vriend en collega Soma Morgenstern, tot het slag schrijvers – John Steinbeck was er ook zo eentje – die hun werk eerst en vooral beschouwden als een ambacht, en hun trots bovenal ontleenden aan hun ambachtelijkheid. Ook in die zin is hij waarschijnlijk meer journalist gebleven dan we vaak wel denken, zelfs toen hij Europese faam verwierf met zijn romans en novellen. Morgenstern bevestigde dat. ‘Roth vond het bovenal heerlijk om journalist te zijn,’ zei hij. ‘Hij was er trots op.’

Journalisten ruiken dat, en het verklaart voor een deel de diepe genegenheid die sommigen van hen nog altijd voor hem koesteren. Maar dat is niet het enige punt van herkenning. Ogenschijnlijk lijkt Roths wereld, die van zeventig jaar geleden, vanaf onze eenentwintigste eeuw een heel andere, verre wereld. Maar is dat werkelijk zo? Ligt Roths aantrekkingskracht ook niet in de hernieuwde actualiteit van zijn werk? 

Dichter op de locomotief

Bekruipt ook ons niet een gevoel van beklemming als hij in een van zijn Berlijnse reportages beschrijft hoe hij het Duitse ‘bladenbosje’ ziet groeien: ‘De jonge boompjes heten Völkische Ratgeber, Kampfbund, Deutscher Ring, Deutsches Tageblatt, en zijn van de onvermijdelijke hakenkruisen voorzien die men tegenwoordig diep in elke schors snijdt…’ En is niet een even herkenbare als onrustige stemming allesbepalend in zijn werk, met name in Radetzkymars en De Kapucijner Crypte: het gevoel dat we leven op de rand van een voorbije, of bijna voorbije, wereld? 

Zola verenigde zo alles in zich: literatuur en journalistiek, verslaggeving en poëzie. Dat was ook het ideaal van Roth zelf

In 1927, bij de 25e sterfdag van Emile Zola, beschreef Joseph Roth in bloemrijke bewoordingen waarom hij deze grondlegger van de grote reportage, van de literaire non-fictie zo men wil, zo bewonderde. Eigenlijk ging dat stuk ook over hemzelf. Zola was, zo schreef Roth, de eerste Europese schrijver die het deed zonder schrijfbureau als inspiratiebron. Hij was ‘de eerste romancier met een notitieblok’, ‘de eerste dichter op de locomotief’. Zola verenigde zo alles in zich: literatuur en journalistiek, verslaggeving en poëzie.

Dat was, met alle vallen en opstaan, ook het ideaal van Roth zelf: de dichter op de locomotief. Hij is dat geworden, en gebleven. Totdat de journalist met riemen werd gebonden. En de locomotief in de afgrond verdween.