Home Jolande Withuis

Jolande Withuis

  • Gepubliceerd op: 16 maart 2010
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jolande Withuis

Begin jaren zeventig ontvluchtte ik mijn studie sociologie. Ik had mijn kandidaats, dat toen aan de UvA tegelijk een kandidaats was in de culturele antropologie, gehaald. Maar in de sociologie overheerste het marxisme, antropologie draaide om imperialisme en revolutie in de derde wereld, en in mijn bijvakken politicologie en geschiedenis werd de geschiedenis van de arbeidersbeweging behandeld.

Ik zocht mijn toevlucht bij de psychiaters. Vier jaar lang zoog ik alles op wat de medische opleiding te bieden had aan psychopathologie, psychoanalyse, psychotherapie en klinische psychologie. Mijn jaren op het toenmalige ‘paviljoen 3’ (nu de afdeling Psychiatrie van het AMC) leerden me aanzienlijk meer over mensen dan de ‘menswetenschap’ sociologie.

Rond 1975 stond die voorkeur nog haaks op de intellectuele mode. Tijdens de colleges (waar de witgejaste hoogleraar echte patiënten vertoonde) verweten medisch studenten de psychiatrie stoornissen te ‘individualiseren’. Psychische stoornissen werden veroorzaakt door ons foute maatschappelijk systeem, zo meenden zij met een onthutsend gebrek aan empathie en inzicht. Politiek bewustzijn zou de gekken genezen. In de aanstaande heilstaat zou psychisch leed zijn opgeheven.

Deze reductie van de complexe relatie tussen sociale context en individuele geestelijke gezondheid tot een simpel causaal pijltje van het domein der politiek naar het allerintiemste ‘ik’, werd al snel ingehaald door een tegengestelde tendens: de therapeutisering van het mens- en wereldbeeld. Die tendens zette door. Wat ik had aangezien voor een hoogstpersoonlijke interesse mijnerzijds in innerlijke drijfveren, bleek luttele jaren later een trend. Exit marxisme, enter psychiatrie.

Verrijkt door mijn medisch uitstapje studeerde ik overigens alsnog enthousiast af als socioloog. Mijn affiniteit met psychiatrie en psychologie bleef. Mijn favoriete boeken bevatten een mix van
geschiedenis, politiek, sociologie en psychiatrie of psychologie. Voorwaarde is wel dat de auteur met kennis van zaken te werk gaat.

Helaas heeft de algehele therapeutisering ook gemaakt dat wetenschappers van allerlei disciplines er inzake de psyche lustig op los kwebbelen, alsof in dezen empirische bewijsvoering en kennis van de uiteenlopende theorieën overbodig zijn. Libelle-psychologie viert hoogtij. Het wemelt van de ‘verwerking’, ‘verdringing’ en van al te makkelijke lijntjes tussen ouders en kinderen.

Ook wordt vaak als een psychologische oerwet aangenomen dat ‘mensen altijd op hun eigen voordeel uit zijn’. Quod non. Niet omdat mensen altruïstisch zouden zijn (dat zou evenzeer een levensbeschouwelijke in plaats van een wetenschappelijke aanname zijn), maar omdat zelfdestructie bestaat. Mensen handelen nogal vaak in pathologische mate in strijd met hun belangen.

Bij mijn onderzoek naar oorlogsheld Pim Boellaard wilde ik niet voorbijgaan aan de vraag of mijn hoofdpersoon een oorlogstrauma had. Mijn ontkennende antwoord heb ik uitgebreid beargumenteerd en is daardoor voor discussie vatbaar. Het was niet mijn bedoeling een trend te zetten, maar zie: in De oorlog zit me op de hielen concludeert Arno Bornebroek dat ook zijn hoofdpersoon, de met prins Bernhard bevriende verzetsman Hans Teengs Gerritsen, ‘niet getraumatiseerd’ was, ‘althans niet in medisch-psychische zin’.

Waarom roept die bewering nu mijn irritatie op? (En die toevoeging maakt het niet beter: in welke zin dan wel?) Vermoedelijk omdat de auteur niet over voldoende materiaal en vakkennis lijkt te beschikken om zich zo’n ferme diagnose te kunnen permitteren. Een noot met bewijsmateriaal of geraadpleegde deskundigen ontbreekt.

Dat Hans Teengs Gerritsen nooit is behandeld voor een postconcentratiekampsyndroom, zoals de auteur laat weten, betekent niet dat hij zo’n syndroom niet had. Dat H.T.G. goed functioneerde, zoals de biograaf verder aanvoert, valt na het voorafgaande levensverhaal te betwijfelen. Ik had het overigens even misplaatst gevonden als Bornebroek op deze empirische gronden het omgekeerde had beweerd.

Los daarvan: dat anno 2010 een verzetsbiografie kennelijk een uitspraak moet bevatten over het eventuele oorlogstrauma van de hoofdpersoon, is een opmerkelijke ontwikkeling.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.