Home ‘Je zou ook het kolonialisme kunnen zien als humanitaire interventie’

‘Je zou ook het kolonialisme kunnen zien als humanitaire interventie’

  • Gepubliceerd op: 18 mei 2005
  • Laatste update 02 mei 2023
  • Auteur:
    Marianne Wilschut
  • 5 minuten leestijd

Proefschriften, lezingen en studies kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Uit de bundel Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling, samengesteld door Duco Hellema, blijkt dat humanitaire interventie geenszins een recent verschijnsel is.


Na de Amerikaanse en Britse invasie van Irak duikt de term ‘humanitaire interventie’ de laatste maanden weer op in de discussie over het beëindigen van de etnische zuiveringen in de Soedanese provincie Darfur. Hoogleraar internationale betrekkingen Duco Hellema ergert zich weleens als het in actualiteitenprogramma’s over humanitaire interventies gaat. ‘Je krijgt de indruk dat het een totaal nieuw fenomeen is. Maar als je kijkt naar het verleden, blijkt de discussie veel langer te spelen.’

Over het algemeen wordt aangenomen dat landen sinds de Tweede Wereldoorlog het verantwoordelijkheidsgevoel hebben ontwikkeld om een einde te maken aan massaslachtingen, etnische zuiveringen en honger. Onder het mom ‘Nooit meer Auschwitz’ eigenen vooral westerse staten zich het recht toe een ander land binnen te vallen en daar humanitair orde op zaken te stellen. Na het wegvallen van de Koude Oorlog zijn dergelijke operaties toegenomen, bijvoorbeeld in Kosovo, Somalië en Haïti.

Een land binnenvallen om humanitaire waarden te verdedigen is echter niet iets nieuws. Zelfs de kruistochten werden onder een dergelijke vlag uitgevoerd. De bundel Humanitaire interventie en soevereiniteit, die onder redactie van Hellema verscheen, gaat vooral over de periode na 1648. Dat jaar werd de Vrede van Westfalen gesloten. Dit verdrag wordt wel gezien als de grondslag van het stelsel van soevereine staten en het non-interventiebegrip. Het soevereiniteitsbeginsel is in tegenspraak met het fenomeen humanitaire interventie, maar lijkt tegenwoordig steeds rekkelijker te worden opgevat.

Slavenhandel

In de periode na 1648 zijn er, ondanks de Vrede van Westfalen, allerlei voorbeelden te vinden waarbij het schenden van de soevereiniteit van andere landen werd verdedigd met een beroep op het lijden van de bevolking. Meestal ging dit om religieuze minderheden. Toen Willem III in 1688 de oversteek maakte naar Engeland om daar op uitnodiging van een deel van de Engelse elite koning Jacobus II uit het zadel te lichten, deed hij dat onder het motto ‘For the protestant religion and the liberty of England‘.

De gruwelijke vervolging van joden in Roemenië en Rusland leidde in de negentiende eeuw weliswaar tot protesten, maar was geen aanleiding om legers op de been te brengen. Christelijke Europese staten lieten christelijke bevolkingsgroepen echter niet altijd aan hun lot over, aangezien de drempel een stuk lager lag als het ging om de bescherming van geloofsgenoten. Zo boorde een gezamenlijk eskader van Engeland, Frankrijk en Rusland in 1827 de Ottomaanse vloot bij Navarino de grond in om de christelijke Grieken te beschermen, die voor hun onafhankelijkheid vochten tegen de islamitische Turken.

Een opvallend voorbeeld van humanitaire interventie in Hellema’s boek is de morele kruistocht die Engeland in de negentiende eeuw voerde tegen de slavenhandel. Die had iets dubbelzinnigs. Hoewel de Britten andere Europese landen graag vanwege de slavenhandel op de vingers tikten, vonden zij militaire interventies omwille van dit onderwerp alleen geoorloofd tegen landen die in hun ogen half-geciviliseerd of barbaars waren, zoals Brazilië en Nigeria. Verdragen met ‘barbaarse stamhoofden’ waren niet gelijkwaardig met de verdragen die met Europese landen waren gesloten.

‘Je zou het kolonialisme kunnen beschouwen als een vorm van humanitaire interventie,’ zegt Hellema. ‘De Europese staten rechtvaardigden de schending van de soevereiniteit van andere landen immers door te stellen dat zij bezig waren met een beschavingsmissie.’ Het is daarom misschien niet verwonderlijk dat vooral ontwikkelingslanden humanitaire interventies als voorbeelden zien van westerse arrogantie en overheersing. ‘Daar staat tegenover dat vrijwel alle landen ter wereld belangrijke mensenrechtenverdragen hebben ondertekend,’ zegt Hellema. ‘Men is het er wel degelijk over eens dat massaslachtingen, schending van klassieke mensenrechten zoals marteling, discriminatie en het opsluiten van mensen zonder proces niet door de beugel kunnen.’

Toch spelen vrijwel altijd andere, strategische overwegingen een rol wanneer de soevereiniteit van land wordt geschonden ten gunste van de mensenrechten. Als de bodem van Irak niet vol olie had gezeten, was het maar de vraag geweest of de Amerikanen het land waren binnengevallen om het wrede bewind van Saddam Hoessein te beëindigen. Want hoewel de Verenigde Staten met diplomatie en economische sancties wel stappen ondernemen tegen het schrikbewind in Birma, zullen zij er niet over piekeren om China voor het hoofd te stoten door hun buurland binnen te vallen.

‘Misschien vielen de Amerikanen Somalië uitsluitend op humanitaire gronden binnen,’ zegt Hellema. ‘Maar het kan ook zijn dat ze hun invloed in Afrika wilden uitbreiden. Toen Amerikaanse soldaten door de straten van Mogadishu werden gesleurd, wisten de Verenigde Staten niet hoe snel ze zich moesten terugtrekken.’

Rode Khmer

Volgens Hellema laat de geschiedenis zien dat het een kwestie van perceptie is wat je humanitaire interventie noemt. ‘Vietnam viel in 1978 Cambodja binnen omdat het land genoeg had van de gewelddadige grensincidenten. Met die inval maakten de Vietnamezen een einde aan het gruwelijke bewind van de Rode Khmer, dat verantwoordelijk was voor de dood van ongeveer 1,7 miljoen mensen – een kwart van de toenmalige Cambodjaanse bevolking. In het Westen werd die inval destijds gezien als een communistische expansiemanoeuvre en niet als een humanitaire interventie.’

Kun je spreken van ‘morele vooruitgang’ na het opstellen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 en het grote aantal humanitaire interventies sindsdien? Hellema kan daar moeilijk antwoord op geven. ‘Je zou kunnen zeggen dat er vooruitgang is omdat het verdedigen van mensenrechten in allerlei debatten centraal staat. Maar of er echt sprake is van een verbetering betwijfel ik. De twintigste eeuw is niet voor niets de bloedigste uit de geschiedenis. Je kunt de noodzaak van het vastleggen van de rechten van de mens ook als een slecht teken zien. Sinds die verklaring hebben westerse staten bovendien nog afschuwelijke koloniale oorlogen uitgevochten; denk bijvoorbeeld aan het Franse optreden in Indo-China.’

Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een tegenstelling
onder redactie van Duco Hellema, Hilde Reiding e.a. 307 p. Boom, 29,50

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.