Home Jan Bank: allround historicus met een journalistieke achtergrond

Jan Bank: allround historicus met een journalistieke achtergrond

  • Gepubliceerd op: 21 augustus 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Stef Severt

Jan Bank is geen uitgesproken specialist, meer een allround historicus met een grote voorliefde voor contemporaine geschiedenis, voor onderwerpen met actualiteitswaarde. Niet vreemd voor een historicus met een journalistieke achtergrond. Binnenkort verschijnt zijn boek over de Nederlandse cultuur rond 1900.


Bank ontvangt me op een zonnige donderdagmiddag in zijn ruime werkkamer aan de Leidse universiteit, waar hij al weer ruim tien jaar hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis is. Hij oogt ontspannen. Het boek 1900 is af, hij moet alleen nog wat drukproeven corrigeren en de juiste illustraties uitzoeken. Bank zegt dat hij en co-auteur Van Buuren veel voordeel hebben gehad van het feit dat er al heel wat onderzoeken naar dit tijdvak zijn verricht. Hij noemt Op het breukvlak van twee eeuwen van Jan Romein als een mooi voorbeeld waaraan ze zich hebben gespiegeld.’Maar ons boek is geen Breukvlak. Allereerst al niet omdat dat werk internationaal van opzet is en wij ons beperken tot de Nederlandse cultuur. Bovendien zijn wij niet uitgegaan van een rode draad, zoals de dialectiek in het werk van Romein. Ons boek is vooral descriptief, geschreven voor een brede groep geïnteresseerden.’
        
1900 is zijn eerste grote werk sinds hij in Leiden hoogleraar werd. Dat er nu wel eens wat van hem verwacht werd, daarvan zegt Bank zich maar al te goed bewust te zijn. Dat het er tot nog toe niet van was gekomen wijt hij aan de heersende publicatiecultuur.’Je wordt gedwongen voortdurend te blijven publiceren, er is weinig ruimte voor diepgravender studies. Die hebben gewoon meer tijd nodig. Maar ik voelde sterk de behoefte om tegen die trend in te gaan, om weer te werken aan een boek van langer adem.’ Het is hem goed bevallen.
        
In Leiden voelt Bank zich op zijn plek. Heeft dat te maken met zijn leerstoel, die wel wordt betiteld als de meest prestigieuze in historisch Nederland?’Ach, dat vind ik zo’n prietpraat. Ik ben meer in de inhoud geïnteresseerd dan in het prestige dat zo’n leerstoel aankleeft. Natuurlijk besef ik dat die een zekere traditie heeft, maar net als overal moet je ook hier gewoon je werk goed doen.’ Bank kan het weten: hij is aan verschillende Nederlandse universiteiten verbonden geweest.’Ik ben niet van de groep “Leiden über alles”. Dat het Yale of Harvard of weet ik wat aan de Rijn zou zijn, dat vind ik zo’n onzin. Veel belangrijker is de lage graad van bureaucratie hier. Je hebt veel academische vrijheid, waardoor je aardige dingen kunt doen.’

Roomse cultuur
Hoewel hij het in Leiden erg naar zijn zin heeft, is Bank Amsterdammer in hart en nieren. Op 10 mei 1940 werd hij er geboren. Daar vertelt hij graag over, het toeval bevalt hem.’Die datum is wel wat kunstmatig. Mijn moeder had al eens een miskraam gehad, en kreeg daarom bij de zwangerschap wat ze tegenwoordig een “medische indicatie” noemen. Op 10 mei 1940 reed mijn vader haar naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Nu was uitgerekend dat ziekenhuis aangewezen voor het verplegen van de gewonden van de Grebbelinie. Met de Duitse inval werden er direct bedden gevorderd. Mijn geboorte is toen opgewekt. De volgende dag ging mijn vader naar het stadhuis om aangifte te doen. Hij was er nog maar net, toen het gebouw begon te trillen. Een Duits vliegtuig had bommen afgeworpen op de Blauwburgwal, in het centrum van Amsterdam. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft dat er toen nog bij gekrabbeld: “Joannes Theodorus Maria Bank, ingeschreven op het moment van het eerste bombardement op de stad”, staat in het bevolkingsregister.’
        
Bank groeide op in een klein katholiek gezin, in het chique Amsterdam-Zuid. Zijn vader was leraar klassieke talen en musicoloog. Jan zong in het kerkkoor dat door zijn vader gedirigeerd werd.’Elite vind ik een groot woord’, zegt Bank over zijn komaf.’Mijn broer en ik zijn opgevoed in een intellectueel rooms milieu. De muziek kregen we met de paplepel ingegoten. We woonden tegenover het Concertgebouw, waar in die tijd Eduard van Beinum voor het orkest stond. De kaartjes haalden we bij hem thuis. Daarnaast kreeg ik pianoles. Er zijn natuurlijk wel periodes geweest dat ik niets van die klassieke muziek wilde weten, maar ik heb er toch een grote passie aan overgehouden. Bij het Concertgebouw ben ik kind aan huis.’
        
Bank genoot gedegen katholiek onderwijs bij de jezuïeten van het Ignatiuscollege. Hij overwoog nog even geneeskunde te gaan studeren, maar koos mede onder invloed van zijn leraar Piet Fontaine voor geschiedenis.’Ik had ook wel hoboïst willen worden, maar daar was het toen eigenlijk al te laat voor: het is een prachtig instrument, maar lastig te bespelen. De hobo heeft een heldere, doordringende klank; niet zo sensueel, wel opgewekt. En hij loopt voorop, opent: omdat de hobo zo zuiver is, geeft hij de grondtoon aan in het symfonieorkest.’ De vraag naar overeenkomsten in karakter tussen musicus en instrument dringt zich op. Bank ziet daar wel wat in. Lachend:’Leading hè. Niet overheersend, maar toch toonaangevend, voor de muziek uit.’

Marcuse
In 1958 schreef Jan Bank zich in aan de letterenfaculteit van de gemeentelijke universiteit om er geschiedenis te studeren. Hij voelde wel wat voor de journalistiek, en meldde zich al snel aan als correspondent voor de Volkskrant. Het waren de roerige jaren zestig, en onderwijsredacteur Ferd. Rondagh had behoefte aan mensen die dicht bij de studentenwereld stonden. Het correspondentschap heeft Bank er zijn hele studie naast gedaan. In Amsterdam kreeg hij veel te doen, en zo had hij de gelegenheid zich in de kijker te spelen. Dat hij goed kon schrijven was de krant niet ontgaan, en in 1965 kreeg Bank een eerste aanstelling. Hij vertoefde op de redacties buitenland, binnenland, onderwijs, en was een tijdje tv-recensent. In 1970 ontvingen Rondagh en hij de dr M. van Blankenstein-prijs, voor de heldere wijze waarop ze de ontwikkelingen in de sociale wetenschappen in de krant belichtten.
        
Bank denkt nog altijd met veel genoegen terug aan die jaren.’Het was een periode waarin in korte tijd enorm veel veranderde. De verbeelding was aan de macht. Daar wordt nu vaak wat meewarig over gedaan, maar het was écht zo. Wij wilden nieuwe zaken verkennen, hielden ons bezig met de theorieën van Marcuse, met de psychiater Jan Foudraine. Die zaken lééfden. Ja, later schoot dat engagement te ver door, bij de Volkskrant bijvoorbeeld in de verslaggeving rond de troonsbestijging van Beatrix. Ik heb daar toen nog een ingezonden stuk tegen geschreven.’
        
Op dat moment was Bank al niet meer werkzaam voor de krant. Eind 1973 had hij besloten terug te keren naar de universiteit.’Ik had het gezien, wilde mijn oude promotieplannen weer oppakken.’ Hij raakte een tijdje verzeild aan de Groningse universiteit, waar hij onderzoek deed naar de naoorlogse Nederlandse politiek. Nog geen twee jaar later stapte hij over naar Utrecht, waar hij terecht kwam bij de afdeling contemporaine geschiedenis onder leiding van H.W. von der Dunk. Die werd ook zijn promotor, met Maarten Brands. Bank promoveerde in 1983 cum laude op het lijvige Katholieken en de Indonesische Revolutie. Het was de eerste grote historische studie over de dekolonisatie van Indonesië, en wordt nog altijd beschouwd als een standaardwerk over deze episode. De KVP had als grootste regeringspartij een belangrijke hand in de afwikkeling van deze kwestie, en was dus medeverantwoordelijk voor de nu diepe schaamte oproepende’politionele acties’ die daarbij zijn uitgevoerd. Bank verdedigt in zijn boek de stelling dat de KVP, door het ontbreken van ervaring en traditie op koloniaal terrein bij die partij, maar moeilijk afstand kon doen van de koloniale macht. De katholieken waren bang voor onnationaal te worden uitgemaakt.
        
De keuze voor de wetenschap lijkt in retrospectief een definitieve, maar was het niet. De journalistiek is altijd blijven lonken. ‘De lijntjes open houden’ heet dat in het Bankiaans. Zo werd hij in 1982 gevraagd door Het Parool, dat een nieuwe hoofdredacteur zocht als opvolger van H.W. Sandberg. Naast Bank was ook Wouter Gortzak een voorname kandidaat.’Ik vond die Wouter wel goed. Ik stelde hem voor om beiden onze visie over de toekomst van Het Parool op papier te zetten en die aan de redactieraad voor te leggen. Mij stond meer een kwaliteitskrant voor ogen, hij opteerde voor een echt “volksdagblad”. Hij won, met vier stemmen tegen één. De krant maakte een duidelijke keuze en daarmee kon ik leven.’ Vele jaren later, in 1996, rook Bank opnieuw zijn kans, toen bekend werd dat Ben Knapen als hoofdredacteur van NRC Handelsbladzou opstappen. Al snel werd echter duidelijk dat men liever koos voor een interne kandidaat. Dat werd Folkert Jensma.’Anders had ik zeker gesolliciteerd.’

Traditioneel
De journalistiek leerde hem dingen waar hij als wetenschapper nog steeds zijn voordeel mee doet. Bijvoorbeeld wat hij zelf noemt’een zekere journalistieke Unverfrorenheit’: het lef om zaken waar je misschien nog niet zo veel van af weet gewoon aan te pakken. Dat heeft hem ook bij zijn nieuwe boek weer geholpen, waarin stukken van zijn hand staan over zaken als de moderne theologie en stedelijke ordening. Belangrijker nog is een heldere manier van schrijven. Banks vaardige pen wordt door velen geroemd.’Daarin ligt misschien mijn kracht’, wil hij wel toegeven. Hij bezit de stijl van de hedendaagse historicus in optima forma: licht ironisch; niet geëngageerd, maar met distantie; en met een goed oog voor het sprekende detail. Misschien is zijn toon soms wat archaïsch, maar dat zal in het traditionele Leiden op prijs worden gesteld.
        
Ook in zijn onderwerpskeuze laat Bank zich kennen als een tamelijk traditioneel historicus. Hij heeft zich vooral beziggehouden met high culture-geschiedenis: de naoorlogse partijpolitiek, de Indonesische kwestie, media (onder andere de invloed van televisie), Cultuur met een hoofdletter C, en dan met name de muziek. Zo publiceerde hij de afgelopen jaren boekjes over kunstbevordering in Amsterdam in de twintigste eeuw en over de Nederlandse componist Alphons Diepenbrock, dit laatste ter voorbereiding op de’1900-synthese’. Als je de opsomming bekijkt, dan lijkt hij zijn afkomst niet te verloochenen. Bank is geen uitgesproken specialist, hij is meer allround. Hij zegt dit ook bewust na te streven:’Ik wil me zeker elke tien jaar met een ander thema bezighouden, en dat is me tot nog toe aardig gelukt. Het is buitengewoon aardig en verfrissend om op zijn tijd iets nieuws aan te vatten.’ Bank koestert een grote voorliefde voor contemporaine geschiedenis, voor onderwerpen met actualiteitswaarde. Niet vreemd voor een historicus die zijn sporen heeft verdiend in de journalistiek.
       
De Leidse hoogleraar heeft een brede maatschappelijke belangstelling. Hij is geen ivoren- torengeleerde, noch een monomane onderzoeker die om vijf uur met moeite het archief uitgewerkt wordt en ’s ochtends als eerste weer op de stoep staat. ‘Geschiedenis is een vak, geen levensvervulling’, zegt hij daar zelf over.’Als je alleen maar op de universiteit verkeert, mis je toch de feeling met de samenleving. Ik merk het bij sommige collega’s, die dikwijls een schrijnend gebrek aan maatschappelijke ervaring vertonen.’ Daar heeft niemand Bank ooit op kunnen betrappen. Ook buiten de universiteit staat hij zijn mannetje. Zo heeft hij altijd een grote interesse gehad voor het politieke bedrijf. Tussen 1974 en 1992, zat hij voor de PvdA in de gemeenteraad van Amstelveen, vanaf 1980 als fractievoorzitter. Een tijdlang was hij tevens redacteur van Socialisme & Democratie.’Dat deed je er gewoon bij. Ik vond het ook zinnig: je leert veel over het binnenlands bestuur.’ Heeft hij wel eens een loopbaan in de landelijke politiek geambieerd?’Nee, niet echt… hoewel: een paar jaar geleden werd ik gevraagd me kandidaat te stellen voor de Eerste Kamer. Dat heb ik toen gedaan. Ik vond het wel aardig om weer eens die kant uit te kijken. Uiteindelijk werd ik eerste reserve. Of ik me over drie jaar weer op de lijst laat zetten, weet ik nog niet.’
        
Het tekent de ambitie van Jan Bank: hij presenteert zich, maar nooit te nadrukkelijk; leading, maar niet overheersend. Intussen lijkt hij dusdanig te grossieren in nevenfuncties, dat bij anderen wel eens de vraag rijst of al dat besturen, begeleiden en adviseren niet ten koste gaat van zijn wetenschappelijke werk. Momenteel is hij voorzitter van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepprodukties, is hij lid van de wetenschappelijke adviescommissie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) en van de commissie wetenschap van het Prins Bernhard Cultuurfonds, en maakt hij deel uit van het curatorium van Internationaal Perscentrum Nieuwspoort.
        
Vindt Jan Bank het prettig om een stevige vinger in de pap te hebben? Hij moet er om lachen.’Natuurlijk is het aardig om over bepaalde zaken mee te kunnen beslissen, maar daar gaat het me niet om. Het gaat mij in de eerste plaats om de inhoud. Cultuur en de media hebben nu eenmaal mijn warme belangstelling. En als je daaraan als bestuurslid een bescheiden bijdrage kunt leveren, dan is dat toch alleen maar mooi?’

1900. HOOGTIJ VAN BURGERLIJKE CULTUUR door Jan Bank en Maarten van Buuren. 624 p. Sdu, ƒ 95,-. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.