‘Fransen wijzen bezoekers er graag op dat Frankrijk het land is van de droits de l’homme – de natie die de wereld de mensenrechten schonk,’ zo schrijft de Amerikaanse historicus Noah Shusterman in het slotwoord van De Franse Revolutie. Maar in zijn boek laat Shusterman, assistent-hoogleraar geschiedenis aan de Chinese Universiteit van Hongkong, ook zien tegen welke prijs de Fransen die status hebben bereikt. Hij beschrijft de bloederige draaikolk van gebeurtenissen tot de machtsovername van Napoleon in 1799.
Het eerste jaar van de revolutie, 1789, verliep betrekkelijk rustig; daarna kreeg de omwenteling een steeds extremer en gewelddadiger karakter. Een van de keerpunten was volgens Shusterman de manier waarop de revolutionaire leiders omgingen met de kerk. ‘Frankrijk had een sterke katholieke kerk en de nieuwe regering had het idee dat ze die moest hervormen,’ vertelt hij. ‘En dat kon ook niet anders: de kerk was erg machtig en onttrok geld aan de economie. In 1789 ging het nog om kleine maatregelen, maar in 1790 volgde de zogeheten Burgerlijke Grondwet van de Clerus, die veel weerstand opriep. Deze wet maakte de kerk onderdeel van de revolutie en veroorzaakte grote tegenstellingen: iedereen moest nu positie kiezen. De standpunten over de revolutie en de kerk raakten met elkaar verweven. De revolutionairen hadden zich niet gerealiseerd waaraan ze begonnen. Ze hadden de kerk misschien voorzichtiger kunnen aanpakken, maar een conflict was niet te vermijden.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Noah Shusterman
De Franse Revolutie
448 p., € 29,99
Er ontstonden twee kerken: een nieuwe die verbonden was met de revolutie en een oude, die zo veel mogelijk werd tegengewerkt. En een compromis was nauwelijks mogelijk. ‘De regering vond dat ze namens het volk sprak en dus veranderingen kon voorstellen. De kerkleiders vonden dat ze namens God spraken en dat de regering niets te zeggen had over de inrichting van de kerk. Daarbij speelde ook eigenbelang van de geestelijken een rol. De regering wilde minder kerkelijke districten, zodat er ook minder kerkelijke vertegenwoordigers nodig waren. Dat betekende dat tientallen kerkelijke leiders hun baan verloren. In de jaren daarna werden priesters door velen als vijanden gezien en vervolgd. Het was moeilijk om christen te zijn, vooral op het platteland.’
Tot de vurigste aanhangers van de priesters behoorden de vrouwen, die vaak religieuzer waren dan mannen. Shusterman besteedt in zijn boek veel aandacht aan hun positie. ‘De revolutie bood vrouwen meer mogelijkheden dan daarvoor om te participeren, zij het niet in een officiële functie als politicus, priester of soldaat. Vrouwen speelden vaak een rol op straat bij demonstraties als steun voor priesters of andere leiders.’
Robespierre had een onverklaarbaar
sterke aantrekkingskracht op vrouwen
Vrouwen waren cruciaal voor het succes van Maximilien de Robespierre, de meedogenloze jakobijnse leider die in 1793 aan de macht kwam. Robespierre was de man achter de Terreur, de periode waarin steeds meer tegenstanders en vermeende tegenstanders van de revolutie werden geëxecuteerd. ‘Hij oefende een sterke aantrekkingskracht op vrouwen uit, al zijn historici het er niet over eens waar die precies uit bestond. Voor mij is het een mysterie wat vrouwen in hem zagen. Ook omdat er een andere partij was – die van de girondijnen – die er eigenlijk meer feministische standpunten op na hield. Robespierre was een typische volksleider, al gedroeg hij zich aristocratisch.’
Toen Robespierre zag dat de priesters steeds minder ruimte kregen, probeerde hij de ontkerkelijking te stoppen. Hij kwam met een eigen religie. Tijdens een toespraak in juni 1794 presenteerde hij een nieuwe cultus van het hoogste in een poging de eenheid te herstellen. Maar die sloeg niet aan: de revolutie keerde zich tegen Robespierre zelf en een maand later werd ook hij onthoofd. ‘In de jaren daarna probeerden nog andere revolutionaire leiders zonder succes een nieuw geloof te introduceren.’
In 1799 greep de populaire, jonge generaal Napoleon Bonaparte de macht: hij wist vrede te sluiten met de katholieke kerk. ‘De kerk kwam voortaan sterk onder overheidscontrole te staan. Aan het begin van de revolutie hadden veel mensen dat niet gepikt, maar na tien jaar onrust waren ze daartoe bereid.’