In 1911 legden Amsterdamse en Rotterdamse bootwerkers en matrozen massaal het werk neer tijdens de Zeeliedenstaking. De staking was er een van vele. Vanaf het eind van de negentiende eeuw zetten arbeiders steeds vaker stakingen in om loonsverhoging of verbetering van arbeidsomstandigheden te eisen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw moderniseert Nederland in hoog tempo. Schoorstenen, fabrieken, wegen en kanalen domineren het landschap. Polders worden drooggemalen, woest land wordt ontgonnen.
Meer beeldessays lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De industrialisatie levert gouden tijden op voor de moderne ondernemers, maar de keerzijde tekent zich af in de bodemloze onderlaag van de arbeidende klasse. Vooral in de steden leeft een deel van de arbeiders in bittere armoede. Vanuit de burgerij groeit de angst voor deze ontevreden volksmassa, die steeds mondiger wordt en rechten opeist – niet altijd geweldloos.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Eerst waren het alleen veenontginners en grondwerkers die met regelmaat het werk neerlegden, maar het verschijnsel vat ook post onder de stedelijke arbeiders. Eind negentiende eeuw en in het eerste decennium van de twintigste eeuw wordt het pressiemiddel – met wisselend succes – in vrijwel elke beroepsgroep toegepast: van kleermakers tot mijnwerkers, van postbodes tot toneelspelers.
De eerste reactie van de overheid op de opstandige arbeiders is gewelddadige repressie, maar geleidelijk ontstaat het inzicht bij zowel staat als werkgevers dat een voorzichtige consensus de angel uit de sociale onrusten haalt. Internationaal klinkt de lokroep van de revolutie, maar de Nederlandse stakers hebben niet een totale kentering van de Nederlandse samenleving als doel.
Het gros van de arbeiders wil geen revolutie, maar verbetering van loon en werkomstandigheden. Ook de rond de eeuwwisseling ontstane vakbeweging – verenigingen die voor de belangen van arbeiders opkomen – ontdoet zich van radicale elementen en groeit uit tot een serieuze gesprekspartner voor werkgevers.
Maar de vakbonden vervreemden steeds meer van de arbeiders, waardoor buiten de bonden om wilde stakingen worden georganiseerd. Wanneer dan de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, lijkt de vlam even in de pan te slaan. Er heerst schaarste en honger, wat zich uit in felle stakingen, voedselrellen en oproer.
Werkgevers en overheid zien zich gedwongen concessies te doen. Niet lang daarna wordt het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd, krijgen arbeiders loonsverhoging en treden sociale wetten als de Ouderdomswet, de Arbeidswet en de Invaliditeitswet in werking. Ook al verliezen de vakbonden al snel weer terrein, de arbeiders hebben een vuist gemaakt.