Incompetente of krankzinnige koningen konden in de Middeleeuwen dikwijls op hun troon blijven zitten. Hun macht was nu eenmaal sacraal. Toch wisten hun tegenstanders ‘nutteloze’ vorsten soms weg te werken.
In 1398 ging de Duitse koning Wenceslaus IV op staatsbezoek bij zijn Franse collega Karel VI. In Reims, waar de ontmoeting plaatsvond, liet Karel ter ere van zijn gast een groots banket aanrichten. Ongetwijfeld stonden er uitgelezen spijzen en dranken op het menu, opgeluisterd met acrobaten, potsenmakers, muziek en dans. Maar alle voorbereidingen bleken voor niets. Wenceslaus moest het feestmaal aan zich voorbij laten gaan: hij was stomdronken. De volgende dag vond het staatsbanket alsnog plaats, maar er kwam weer niets van de dringende besprekingen die op het programma stonden. Niet vanwege de kater van de Duitse koning. Nu vanwege het gedrag van de Fransman.
Het verknalde staatsbezoek was niet de enige misstap die Wenceslaus tijdens zijn bewind beging. Hij keek vaker te diep in het glas en was geneigd zich aan verplichtingen te onttrekken. Het bestuur liet hij over aan vertrouwelingen, terwijl hijzelf jaagde in de wouden van zijn erfland Bohemen. In Duitsland liet hij zich zelden zien. Soms kwam hij niet eens opdagen op rijksdagen, waarop de Duitse standen bijeenkwamen om te beraadslagen over belangrijke politieke zaken.

In 1400 was de maat vol: de keurvorsten sommeerden Wenceslaus in het stadje Oberlahnstein te verschijnen om het te hebben over zijn functioneren. Vanzelfsprekend bleef hij ook nu weg. Tijdens een zorgvuldig georkestreerde ceremonie verkondigde de aartsbisschop van Mainz namens de andere keurvorsten dat Wenceslaus ‘nutteloos, nalatig en spilzuchtig’ was, de heerschappij onwaardig: hij was koning af.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Kritische keurvorsten
Het Duitse koningschap was niet erfelijk. Vanaf de dertiende eeuw wezen zeven ‘keurvorsten’ (drie aartsbisschoppen en vier wereldlijke vorsten) de koning aan. De gekozene werd in Aken tot ‘Rooms koning’ gekroond. Vervolgens diende hij uit handen van de paus de keizerskroon te ontvangen. De tocht naar Rome was door de onvermijdelijke weerstand van de machtige Noord-Italiaanse stadstaten een hachelijke onderneming. Koning Wenceslaus IV stelde de reis voortdurend uit, wat bijdroeg aan zijn reputatie van nutteloze heerser. Omdat ze medebestuurders van het rijk waren, vonden de keurvorsten dat ze het recht hadden hem af te zetten. Overigens waren maar vier van de zeven bij de actie betrokken.
Hetzelfde oordeel is te vinden in veel geschiedenisboeken, die Wenceslaus beschrijven als een zwakke, onbekwame koning. Het is wel een gekleurd beeld, gebaseerd op vijandige bronnen. Die hadden zo hun redenen om hem in diskrediet te brengen.
Vrijwel vanaf het begin van zijn regering ondervond Wenceslaus van alle kanten oppositie. Hij moest voortdurend schipperen tussen keurvorsten, edelen, geestelijken en steden. Die hadden allemaal hun eigen eisen, en waren ook nog eens onderling verdeeld. Bovendien werd hij geconfronteerd met serieuze problemen: een scheuring binnen de katholieke kerk, ketterse bewegingen, hollende inflatie en lastige familieleden, om er een paar te noemen. Al met al behoorlijk ontmoedigend. Geen wonder dat hij naar de fles greep.
De paus greep in bij de koning
Wenceslaus was niet de enige vorst die in de late Middeleeuwen werd afgezet wegens vermeende incompetentie. Hetzelfde lot trof, onder anderen, de Engelse koningen Eduard II en Richard II, Rooms-koning Adolf van Nassau en Magnus Eriksson van Zweden. Hoewel deze heersers ook werd verweten dat ze inhalig, heerszuchtig of hardvochtig waren, neemt in de klachtenlijsten die hun afzetting moesten rechtvaardigen de beschuldiging dat ze te gemakzuchtig, besluiteloos of wispelturig waren een prominente plaats in. Dikwijls ook stond een opvliegend, wraakzuchtig karakter hun in de weg.
Door hun tekortkomingen waren ze volgens hun tegenstanders niet in staat hun kerntaak behoorlijk uit te oefenen: zorgen voor vrede en gerechtigheid. Bandieten konden ongehinderd roven en moorden, adellijke clans hun bloedige vetes uitvechten en buitenlandse vijanden delen van het koninkrijk inlijven. De hielen likkende hovelingen die ze het land lieten besturen haalden intussen de schatkist leeg.

