Home Hoe de politie ons al een eeuw lang een veilig gevoel geeft

Hoe de politie ons al een eeuw lang een veilig gevoel geeft

  • Gepubliceerd op: 8 mei 2001
  • Laatste update 01 dec 2023
  • Auteur:
    Guus Meershoek
  • 11 minuten leestijd
Hoe de politie ons al een eeuw lang een veilig gevoel geeft

Het maken van een praatje en het houden van een open dag. Uit onderzoeken blijkt dat de politie daarin uitblinkt. Boeven vangen is er zelden bij. Toch is het beeld van een krachtdadige politie onuitroeibaar. Want al bijna een eeuw bouwt de politie zorgvuldig aan haar imago.

Om meer blauw op straat te krijgen werft de politie in 2001 met televisiespotjes nieuw personeel. Je ziet een jongere die met een heftig incident op straat wordt geconfronteerd en dan klinkt de slagzin: ‘Waar jij voor staat, is nodig op straat.’ Er komt echter geen politieman of -vrouw in beeld. Navraag leert dat dit welbewust is gedaan. Onderzoek leert dat het vertonen van personeel in uniform potentiële belangstellenden afschrikt. Dat is eigenlijk al meer dan een eeuw het geval.

Burgers, en in hun voetspoor politici, roepen om het hardst dat de politie boeven moet vangen. Politiemannen en -vrouwen dromen van een spannende achtervolging, liefst in een snelle auto. Politieseries op televisie tonen ferme, jeugdige agenten in een hectische werkomgeving. In werkelijkheid krijgen de meeste politieambtenaren nooit de kans om een boef te achtervolgen. Uit onderzoek blijkt dat de politie vrijwel uitsluitend op de hoogte raakt van misdrijven als burgers daarvan aangifte doen. Meestal wordt er geen actie ondernomen. Bij gewone delicten is het oplossingspercentage bijzonder laag. Als misdrijven wel worden opgelost, is dat vrijwel altijd te danken aan aanwijzingen van oplettende burgers, en bij ernstige misdrijven aan het wekenlang afluisteren van het telefoonverkeer van verdachten. Wanneer in noodsituaties de hulp van de politie wordt ingeroepen, komt er meestal wel iemand kijken, maar die doet veelal niet meer dan de klager geduldig aanhoren en de gedupeerde een vriendelijk advies geven. Niettemin is het beeld van de politie als club van hyperactieve speurneuzen onuitroeibaar.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Nederlandse politie te paard.

Politiewerk is imagebuilding, al vele decennia. Sinds de Eerste Wereldoorlog doseren de politiekorpsen in de grote steden de informatie die dagelijks aan de pers wordt verstrekt zorgvuldig. Vanaf zijn aantreden in 1929 liet de Amsterdamse korpschef Hendrik Versteeg bovendien alle persberichten verzamelen waarin zijn korps ter sprake kwam. Hem welgezinde journalisten konden op belangrijke momenten op een betere behandeling rekenen. Andere korpschefs deden vermoedelijk hetzelfde. Versteeg en zijn collega’s beseften namelijk terdege hoe belangrijk het voor hen én de burgers was dat de laatsten zich veilig voelden. Het beeld van een krachtdadige politie moedigt burgers aan om onregelmatigheden te melden, en dat bevordert weer de veiligheid.

Nog steeds cultiveren politiechefs daarom zorgvuldig het eigen activistische imago, het beeld van de sterke arm. Natuurlijk breekt er soms een schandaal uit dat het imago ernstige schade berokkent. Maar telkens herstelt het beeld zich weer als vanzelf, omdat iedereen het koestert en er welbeschouwd ook belang bij heeft. Wie als historicus de diepste roerselen van bestuur en samenleving wil peilen, kan daarom met het heersende beeld van de politie ver komen.

In werkelijkheid krijgen de meeste politieambtenaren nooit de kans om een boef te achtervolgen.

Het eigenlijke politiewerk is in de meeste landen eender: in het bureau burgers ontvangen die aangifte willen doen, in een auto door de stad rijden, na een telefonische melding uitrukken om te bemiddelen bij een huiselijke ruzie. Des te opvallender is het dat het beeld van de politie per land sterk uiteenloopt. Wie over de Engelse politie spreekt, denkt aan de Londense bobby die ongewapend over het trottoir kuiert om zodra hij de kans krijgt een oud dametje te helpen oversteken. Wie aan de Franse politie denkt, ziet de burelen aan de Parijse Quai d’Orsay, waar een commissaris van politie zetelt achter een groot bureau. De Duitse politie ziet zichzelf graag als Freund und Helfer, maar zal het stempel van een tot verstikkens toe bevoogdende sterke arm dat ze door Heinrich Heine in Deutschland, ein Wintermärchen kreeg opgedrukt na het nationaal-socialisme waarschijnlijk nooit meer kwijtraken.

Gemoedelijke commissaris

In Nederland ontbreekt naar mijn indruk zo’n verpersoonlijkt beeld van de politie. Wij hebben na de knorrige veldwachter Flipsen, die Dik Trom en zijn vrienden voortdurend achter de vodden zat, en de gemoedelijke commissaris Hendrik Voordewind van het vooroorlogse bureau Warmoesstraat, die fatsoenlijke burgers tegen de gevaren van de Amsterdamse rosse buurt waarschuwde en inbrekers voor het gerecht sleepte. Zij genoten in hun tijd grote populariteit, maar werden toch onvoldoende serieus genomen om de status van dé Nederlandse politieman te bereiken. Aan kundige politiechefs met bijzondere prestaties heeft het in Nederland beslist niet ontbroken, maar geen van hen werd een bekende Nederlander.

In het Biografisch Woordenboek van Nederland zijn alleen politiemannen opgenomen met buitenissige nevenactiviteiten. Zoals de Haagse hoofdcommissaris Francois van ’t Sant, die telkens moest opdraven als prins Hendrik zich weer eens in de nesten had gewerkt; en zijn Rotterdamse collega Louis Einthoven, die tijdens de Duitse bezetting in de Nederlandse Unie zijn politieke aspiraties poogde te verwezenlijken. Deze opvallende afwezigheid van politiehelden in de publieke verbeelding sluit aan bij het feit dat de Nederlandse politie in vergelijking met die in de ons omringende landen geen uitgesproken positie in de samenleving inneemt.

Een moderne politie ontstond in Nederland relatief laat: pas in de laatste decennia van de negentiende eeuw, en toen nog alleen in de grote steden. Ook daarna bleef het adagium van Thorbecke gelden: ‘Wij wensen een politie waarvan zo min mogelijk worde gezien en zo min mogelijk worde gesproken.’ Commissarissen van politie drongen nergens door tot de kring der notabelen. Tot voor kort bestond voor politiechefs ook vrijwel geen mogelijkheid om hun carrière voort te zetten in bestuurlijke functies. Ook het lagere politiepersoneel genoot tot het begin van de twintigste eeuw bar weinig aanzien. Tot die tijd had het nauwelijks enige opleiding, bijzonder lange werktijden, een laag salaris en werd het geregeld mishandeld door het publiek.

De eerste poging tot verbetering van de politie en haar imago werd aan het einde van de negentiende eeuw ondernomen door Jac van Waning. Net als zijn vader was hij burgemeester van het Zuid-Hollandse dorpje Ouderkerk aan den IJssel, waar gereformeerde reders en fabrieksdirecteuren hem als moderne, ruimdenkende bestuurder het leven zuur maakten. Van Waning, gegrepen door de hooggestemde idealen van Tachtigers als Lodewijk van Deyssel en Jacques Perk, ging op zoek naar een uitweg voor zijn dadendrang en richtte in 1886 De Politiegids op. In dat blad en in bladen als De Gemeentestem riep hij in een eindeloze reeks bevlogen artikelen politiemannen op om zichzelf te verheffen en een sterk karakter te ontwikkelen. Door zelf deugden als kalmte, tact en ijver te cultiveren konden politiemannen de kwalijke gevolgen van verstedelijking en industrialisering tegengaan, en in de woelige zee van hun tijd bakens zijn voor mensen die dreigden te ontsporen.

Met enkele medestanders droeg Van Waning deze boodschap overal in het land uit tijdens cursussen voor politiemannen. Ook was hij betrokken bij de oprichting van de Algemene Nederlandse Politiebond (ANPB). Rond de eeuwwisseling begon zijn strijd vruchten af te werpen. De politiekorpsen in de grote steden trokken hoger opgeleid personeel aan om als inspecteurs van politie de agenten en brigadiers te instrueren. De nieuwe politievakbonden begonnen naar het voorbeeld van de ANPB cursussen te geven, waarbij overigens niet zozeer Van Wanings deugden maar vooral wetskennis en andere beroepsvaardigheden centraal stonden.

Koosje Koster

Na de Eerste Wereldoorlog volgde een tweede poging tot verbetering, ditmaal gedragen door politiechefs in de grote steden die binnen de politie zelf waren opgeklommen. Uit Duitse en Amerikaanse vakliteratuur hadden zij opgemaakt dat verdere verbetering niet te verwachten viel van het karakter van de individuele politieman maar van de organisatie van het korps. Hun hervormingen introduceerden de professionele politie in Nederland. Het doel was permanent toezicht in de gehele stad.

Daartoe werd het aantal agenten fors uitgebreid. Deze kregen een bijzonder simpele taak: volgens een strak schema het overgrote deel van hun werktijd rondes door de stad lopen. Constateerden zij een misdrijf of merkten zij een opstootje op, dan dienden ze het hoofdbureau te waarschuwen, vanwaar meteen gespecialiseerde hulp naar de plek des onheils zou worden gezonden. Op de hoofdbureaus deed voor het eerst hooggekwalificeerd personeel (zoals ingenieurs en meesters in de rechten) zijn intrede. Gespecialiseerde uitgeverijen begonnen op grote schaal vakliteratuur te publiceren, terwijl politiechefs als de Amsterdamse commissaris Karel Broekhoff populair-wetenschappelijke boeken over het politievak vertaalden, die gretig aftrek vonden.

Deze bloeiperiode kwam bruusk tot een einde met de Duitse bezetting, een tijd waarin het imago van de Nederlandse politie ernstig beschadigd raakte. Het is lastig vast te stellen hoe tijdens de bezetting tegen de politie werd aangekeken of wanneer en in welke mate deze als handlanger van het Duitse regime werd beschouwd. De bezetter introduceerde propaganda-acties als de Dag van de Politie. Ook de nieuwe opleiding in Schalkhaar, op Duitse leest geschoeid, kon aanvankelijk op behoorlijk wat belangstelling rekenen, al hoopten waarschijnlijk heel wat aanmelders er een uitwijkplaats voor de Arbeitseinsatz te vinden. Het merendeel van de bevolking werd vermoedelijk voor het eerst geconfronteerd met de rol van de politie bij het afdwingen van de naleving van de Duitse restricties op het openbare leven en de handel. Na verloop van tijd raakte ook haar betrokkenheid bij de bestrijding van het verzet en de vervolging van de joden bekend.

In naoorlogse publieke vertogen over de bezettingstijd was de politie opvallend afwezig. Maar de politieleiding zelf was scherp doordrongen van het negatieve beeld en koesterde geen hoop op een spoedige verbetering. Vanaf eind jaren veertig begon Henk Voordewind van bureau Warmoesstraat zijn memoires te publiceren. Zijn oubollige verhalen, die jarenlang gretig aftrek vonden, betroffen de vooroorlogse tijd en waren doortrokken van een verlangen naar een politie die nooit had bestaan. Het geschonden imago werd nooit hersteld.

Uit enquêtes blijkt dat de bevolking momenteel vooral tevreden is over de sociale vaardigheid van de politie: het maken van een praatje, het beantwoorden van een vraag om informatie, het organiseren van een open dag.

De weggedrukte herinnering aan de politie in oorlogstijd kwam pas in de roerige jaren zestig weer boven. Na hard politieoptreden tegen protesterende jongeren schreef Vrij Nederland op 13 juli 1962: ‘Schalkhaar is in Amsterdam weer eens aan zijn trekken gekomen.’ De politie schoof zichzelf in de jaren daarna in de frontlinie van de maatschappelijke problemen, doordat ze hardnekkig vasthield aan het adagium uit de jaren twintig dat de politie op straat de baas diende te zijn. Het meest treffende voorbeeld van die blikvernauwing blijft het harde optreden tegen het uitdelen van krenten op het Amsterdamse Spui door Provo-sympathisante Koosje Koster. De schade die de politie hiermee haar toch al niet goede reputatie toebracht, was groot. Achteraf is het opvallend dat zo weinig bestuurders de politie in deze tijd tegen zichzelf beschermden.

Corruptieschandalen

Terwijl Nederland in de jaren zeventig werd overspoeld door een golf van bezettingen, demonstraties en stakingen, en burgerlijke ongehoorzaamheid een geaccepteerd verschijnsel werd, belandde de politie in een identiteitscrisis die gepaard ging met onder meer corruptieschandalen. Bij de Amsterdamse recherche leken omkoping en machtsmisbruik hoogtij te vieren. Pas na het kabinet-Den Uyl traden enkele jonge, ambitieuze politiechefs als Eric Nordholt, Ries Straver en Jan Wiarda naar voren. Zij vonden hun inspiratie in de Verenigde Staten, waar een presidentiële commissie reeds in 1967 de ontspoorde politie de weg uit het moeras had gewezen. In navolging van dat voorbeeld en van Amerikaanse auteurs als John Angel en Herman Goldstein bepleitten zij de oprichting van wijkteams, bemand door allround politiepersoneel, die samen met de bevolking de strijd zouden aanbinden met de maatschappelijke oorzaken van onveiligheid. Nadat ze in de loop van de jaren tachtig op de hoogste functies waren beland, konden ze hun idealen ook daadwerkelijk verwezenlijken. Vandaag de dag belijdt vrijwel de gehele Nederlandse politie hun idee van ‘gebiedsgebonden politiezorg’.

Tegelijkertijd veranderde de samenstelling van het personeel radicaal. Vrouwen en leden van etnische minderheden deden op relatief grote schaal hun intrede. Beide veranderingen, de introductie van de wijkteams en de gewijzigde samenstelling van het personeel, hebben het aanzien van de politie sterk verbeterd. Uit enquêtes bleek dat de bevolking in 2001 vooral tevreden was over de sociale vaardigheid van de politie: het maken van een praatje, het beantwoorden van een vraag om informatie, het organiseren van een open dag. Onvrede besontd er met name over het toezicht op straat, de bestrijding van criminaliteit in de eigen buurt en het in noodgevallen snel ter plekke zijn: het echte politiewerk.

Meer dan in het verleden beseffen burgers dat beeld en werkelijkheid bij de politie uiteenlopen. Dat de reclamespotjes van wervingscampagnes wel aan dit werk appelleren maar dat politiepersoneel in uniform daarin opvallend afwezig is, getuigt van onvermogen om een eigen zelfbeeld uit te dragen. Misschien ook gewoon van gebrek aan moed van de politieleiding of het reclamebureau. In elk geval is het een terugkeer naar het adagium van Thorbecke dat de politie zo min mogelijk gezien dient te worden.

Guus Meershoek promoveerde in 1999 op Dienaren van het gezag. De Amsterdamse politie tijdens de bezetting