Home Dossiers Hippies Het revolutiejaar 1968

Het revolutiejaar 1968

  • Gepubliceerd op: 8 april 2009
  • Laatste update 25 okt 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 17 minuten leestijd
Het revolutiejaar 1968
Cover van
Dossier Hippies Bekijk dossier

In 1968 kwamen jongeren op verschillende plaatsen in de wereld in opstand tegen het gezag. Maar de ‘revolutie’ miste een concreet doel. Na een jaar vol gekte en geweld zaten de oude machthebbers nog stevig in het zadel. Sommige 68’ers verruilden de sit-in daarom voor de kalasjnikov.

Aan het einde van de jaren zestig werd de eerste naoorlogse generatie volwassen. Door een ongekende materiële en technologische vooruitgang was zij hoger opgeleid, mobieler en beter geïnformeerd dan welke eerdere generatie ook. Bij het geweldige tempo van deze veranderingen staken de politieke verhoudingen schril af. De wereld werd grotendeels geregeerd door oude mannen, die mentaal nog in de jaren veertig leken te leven. In het Oostblok waren dat communistische die-hards als Ulbricht en Tito, in het Westen autoritaire presidenten als De Gaulle of dictators à la Franco. Nog in 1967 moest in Griekenland de democratisch gekozen regering plaatsmaken voor een junta van kolonels.

Voor wie als hoogopgeleide jongvolwassene meedreef op de golf van verandering, werden deze schijnbaar onbeweeglijke machtsbolwerken steeds grotere stenen des aanstoots. De overwinning op nazi-Duitsland had zowel de communistische als de westerse regimes glans en legitimatie gegeven, maar dit keerde zich nu tegen hen. De jonge generatie verweet hun hypocrisie, omdat zij hun eigen burgers fundamentele vrijheden zouden ontzeggen, de derde wereld uitbuitten, en ten diepste gewelddadig waren. Zelden is het woord ‘fascisme’ zo vaak gebruikt – en misbruikt – als in de jaren zestig.
 

Zelden is het woord ‘fascisme’ zo vaak gebruikt – en misbruikt – als in de jaren zestig

Het land dat misschien het hardst van zijn voetstuk viel, was de Verenigde Staten. Allereerst vanwege de spanningen tussen zwart en blank. Weliswaar had president Lyndon B. Johnson in 1964 de Civil Rights Act ondertekend, die rassenscheiding in openbare gelegenheden verbood en discriminatie strafbaar stelde. Maar veel zwarten voelden zich nog steeds sociaal en economisch achtergesteld. Zwarte activisten als Malcolm X, Stokely Carmichael en de Black Panthers vervingen de oude strategie van geweldloos verzet door de gewapende strijd. Vanaf 1965 waren rassenrellen een frequent verschijnsel in veel Amerikaanse steden.

Nog schadelijker voor het aanzien van Amerika was de oorlog in Vietnam. Na de aftocht van de Franse kolonisator in 1954 was het land verdeeld in een communistisch noorden en een pro-Amerikaans zuiden. Toen de Zuid-Vietnamese regering steeds ernstiger werd bedreigd door de binnenlandse communisten van de Vietcong, besloot Johnson in 1964 Amerikaanse troepen te sturen. In plaats van een snelle overwinning te behalen, raakten de Amerikanen verstrikt in een uitzichtloze guerrillaoorlog. In 1967 waren er al 16.000 Amerikaanse jonge dienstplichtigen gesneuveld.

Vanaf 1965 protesteerden steeds meer Amerikaanse jongeren tegen de Vietnam-oorlog. De linkse organisatie SDS (Students for a Democratic Society) organiseerde in het hele land massabetogingen. In New York ontstond de Yippie!-beweging, waarvan Abbie Hoffman de kleurrijke aanvoerder was. De yippies hielden zich niet alleen bezig met pacifisme, maar ook met andere typisch jaren-zestigzaken als marihuana, vrije seks en spiritualiteit.

Johnson gaf de inlichtingendienst CIA in 1967 opdracht om de antioorlogsbeweging te infiltreren. De Amerikaanse overheid was ervan overtuigd dat die werd gestuurd door Cuba en de Sovjet-Unie. Deze vergissing was niet geheel onbegrijpelijk. Veel ontevreden jongeren koketteerden openlijk met Amerika’s vijanden. Bij demonstraties zwaaiden ze met rode vlaggen, droegen ze beeltenissen van Che Guevara mee en zongen ze de leider van Noord-Vietnam toe: ‘Ho, Ho, Ho Chi Minh, NLF [National Liberation Front] is gonna win.’ Dit soort uitingen was vaker toe te schrijven aan jeugdige tegendraadsheid dan aan een serieuze politieke overtuiging. Maar sommige studentenleiders bezochten daadwerkelijk Cuba, waar ze zich zand in de ogen lieten strooien door de communistische propaganda.
 

My Lai

In 1968 raakten de ontwikkelingen in een stroomversnelling. De oorlog in Vietnam bereikte een nieuw dieptepunt. Op 20 januari, het Vietnamese nieuwjaar, of ‘Tet’, lanceerden communistische troepen een grootscheeps offensief. De Amerikanen reageerden met verhevigde bombardementen, helikopteraanvallen en search and destroy-acties. Op 16 maart 1968 maakten Amerikaanse soldaten, op zoek naar verboren Vietcong-strijders, het dorpje My Lai met de grond gelijk. Ongeveer vijfhonderd bewoners vonden de dood.

Hoewel de Amerikaanse troepen het Tet-offensief tot staan brachten, had het vertrouwen van het thuisfront in de overwinning een nieuwe deuk opgelopen. Dat kwam deels door de veranderingen op het gebied van televisie. Technische snufjes als de videoband, de schoudercamera en de rechtstreekse satellietverbinding maakten dat de Vietnam-oorlog in al zijn gruwelijkheid doordrong tot in de Amerikaanse huiskamer. Avond aan avond zag de Amerikaanse televisiekijker beelden van gewonde en gedemoraliseerde soldaten.

Gruwelijke beelden kwamen niet alleen uit Vietnam. Nigeria kampte sinds zijn onafhankelijkheid met spanningen tussen de islamitische bevolking in het noorden en de christenen in het zuiden. Met name Nigerianen die behoorden tot het zuidelijke Ibo-volk werden het slachtoffer van etnisch geweld. Op 30 mei 1967 scheidde de voornamelijk door Ibo bewoonde provincie Biafra zich af.

De daaropvolgende burgeroorlog verliep desastreus voor de Biafranen. In mei 1968 had het Nigeriaanse leger hun republiek omsingeld en afgesloten van de buitenwereld. Vliegtuigen met levensmiddelen voor de hongerige Biafranen werden zonder pardon beschoten. Journalisten die tot het gebied wisten door te dringen stuurden beelden van uitgemergelde kinderen en volwassenen. De wereld protesteerde, maar niemand was bereid of in staat om de Biafranen te hulp te komen. Toen zij zich in 1970 eindelijk gewonnen gaven, waren tussen de 1 en 2 miljoen mensen verhongerd.

Zuidelijker op het Afrikaanse continent maakten blanken nog altijd de dienst uit. In 1966 beëindigden de Verenigde Naties het Zuid-Afrikaanse mandaat over Namibië, het voormalige Duitse Zuidwest-Afrika, dat in 1915 was ingevoerd. De Zuid-Afrikanen weigerden echter te vertrekken. Dit was voor de South West African People’s Organization (SWAPO) aanleiding om een guerrillaoorlog te beginnen. In 1968 boekten SWAPO-strijders enkele successen in de Caprivi-landengte in het uiterste noordoosten, zonder afbreuk te kunnen doen aan het militaire overwicht van Zuid-Afrika. Duizenden Namibiërs vluchtten naar buurlanden.

De internationale gemeenschap veroordeelde het Zuid-Afrikaanse optreden. Maar door de SWAPO af te schilderen als een gevaarlijke communistische beweging slaagde president Vorster erin om goede relaties te behouden met belangrijke westerse landen. Samen met het blanke minderheidsbewind in Zuid-Rhodesië en de Portugese kolonisator van Angola en Mozambique bouwde Pretoria aan een ring van bufferstaten waarachter de blanke Zuid-Afrikanen zich veilig waanden voor het zwarte, communistische gevaar.
 

Spijkerbroeken

Solidariteit met de bevrijdingsbewegingen in de derde wereld en een einde aan de oorlog in Vietnam waren steeds weerkerende thema’s in het repertoire van de protestbeweging in het Westen. Ook in Oost-Europa gingen jongeren de straat op. Daar was moed voor nodig, want het risico op persoonlijke vervolging was er veel groter.

In Polen kwamen jonge mensen in opstand tegen de communistische partijleider Wladyslaw Gomulka. Hoewel hij een zo zelfstandig mogelijke koers wilde varen, had Gomulka rekening te houden met Moskou. In 1967 probeerde zijn politiek rivaal, generaal Mieczyslaw Moczar, hem zwart te maken bij de Russen door bewijsmateriaal te vervalsen waaruit zou blijken dat Gomulka’s regering was ‘geïnfiltreerd’ door Joden. Omdat het Israëlische leger zojuist in de Zesdaagse Oorlog de door de Sovjet-Unie gesteunde Arabieren een smadelijke nederlaag had bezorgd, was dat een gevaarlijke beschuldiging. Om zijn hachje te redden lanceerde Gomulka, die zelf een Joodse echtgenote had, een ‘antizionistische’ campagne. Joden werden uit hoge maatschappelijke posities gestoten en emigratie naar Israël werd van harte aangemoedigd.

Bij de nieuwe pro-Russische koers paste ook dat Gomulka de opvoering verbood van het negentiende-eeuws theaterstuk Dziady van Adam Mickiewicz, omdat het ging over de Poolse opstand tegen de Russische tsaar in 1830. De maatregel was voor zo’n driehonderd studenten reden om een protestbijeenkomst te houden bij het Nationaal Theater in Warschau. Het bewind liet met stokken gewapende arbeiders aanrukken om de studenten mores te leren.
 

Dat uitgerekend de Poolse communistische partij, die tegen de nazi’s had gestreden, een openlijk antisemitische politiek voerde, was voor jonge Polen een grote schok

Het regime ontmaskerde zichzelf. Net als hun westerse generatiegenoten baseerden jonge Polen hun morele maatstaven op de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Dat uitgerekend de Poolse communistische partij, die toch moedig had gestreden tegen de nazi’s, een openlijk antisemitische politiek voerde, was voor hen een grote schok.

Op 11 maart gingen studenten in zes Poolse steden opnieuw de straat op. En weer sloeg de oproerpolitie ze bont en blauw. De studentenleiders Jacek Kúron, Karol Modzelewski en Adam Michnik werden gearresteerd. Tegen zoveel staatsgeweld konden de Poolse studenten niet op; op 28 maart vond hun laatste demonstratie plaats.

Beter leek het hun geestverwanten in Tsjecho-Slowakije te vergaan. Op 3 januari 1968 werd hier de rechtlijnige partijleider Antonin Novotny vervangen door Alexander Dubçek. Hij stond de Tsjechen en Slowaken een ongekende vrijheid toe. Westerse rock-’n-roll, spijkerbroeken (‘Texasski’s’) en ideeën vonden relatief ongehinderd hun weg naar de Tsjecho-Slowaakse jeugd, evenals Franse, Duitse en Amerikaanse jongeren die de ‘Praagse Lente’ wilden meevieren. Omgekeerd waren Tsjecho-Slowaakse film- en theatermakers gevierde gasten in Cannes en New York.

Op politiek gebied maakten gehoorzaamheid en partijdiscipline plaats voor debat. De anders zo saaie partijvergaderingen veranderden in levendige samenkomsten waar iedereen zijn zegje kon doen. Dubçeks Oostblokpartners zagen dit alles met lede ogen aan. Zeker toen zij tijdens de traditionele 1 mei-parade in Praag in plaats van colonnes pantserwagens langharige jongeren aan zich voorbij zagen trekken, zwaaiend met Amerikaanse vlaggen.

In juni 1968 rolde het Kremlin dreigend met zijn spierballen. De Sovjettroepen die in Tsjecho-Slowakije hun jaarlijkse oefeningen kwamen houden, waren groter in omvang en hadden zwaardere wapens bij zich dan normaal. Bovendien maakten ze na de officiële oefencampagne geen aanstalten om te vertrekken. De Tsjechen en Slowaken werden ongerust: wilde Brezjnev met geweld een voortijdig einde maken aan hun prille vrijheid?
 

Molotovcocktails

Ondertussen waren de Verenigde Staten op 4 april 1968 opgeschrikt door de moord op de zwarte leider en Nobelprijswinnaar Martin Luther King jr., in een hotelkamer in Memphis. In de maanden voor de aanslag was King depressief, sprak hij vaak over de dood en had hij last van vreetbuien. King leed onder de gewelddadige wending die de zwarte beweging in Amerika had genomen. ‘Ik predik geweldloosheid nog steeds met hart en ziel, maar ik ben bang dat het aan dovemansoren is gericht,’ zei hij in 1967. Toen bekend werd dat Kings moordenaar een blanke ontsnapte gevangene was, braken er rassenrellen uit in 110 Amerikaanse steden. De autoriteiten zetten 75.000 man ordetroepen in; er vielen tientallen doden.

De studentenbeweging verklaarde zich solidair met de zwarte onderklasse. Op 23 april 1968 bezetten enkele honderden studenten de universiteit van Columbia in New York, die huizen van zwarten wilde laten slopen ten behoeve van nieuwbouw. Ironisch genoeg konden de zwarte en blanke studenten het niet eens worden over hun gezamenlijke eisen. Ze bezetten elk een eigen deel van de campus, totdat de politie na een week met grof geweld een einde maakte aan de bezetting.

‘Columbia’ kreeg navolging over de hele wereld. Zo ook op de universiteit van Nanterre, een voorstad van Parijs. Zoals zo vaak was de aanleiding banaal: uit protest tegen gescheiden studentenhuizen hielden studenten in januari 1968 een sit-in. De autoriteiten reageerden volgens het inmiddels gebruikelijke patroon: met politiegeweld, intimidatie en arrestaties. Zo gaven ze het protest een geweldige impuls.

De opvallendste aanvoerder van het Parijse studentenprotest was Daniel Cohn-Bendit. Op 6 mei moest hij zich verantwoorden voor een universitair tuchtcollege. Op die dag kwam het tot hevige botsingen tussen studenten en politie. De studenten weken niet, maar bouwden barricades en bestookten de ordetroepen met stenen en molotovcocktails.
 

De Gaulle schreef verkiezingen uit en behaalde een grote zege, terwijl links de helft van zijn parlementszetels verloor

Op 13 mei riepen de vakbonden een staking uit. De studenten jubelden: de Franse arbeider had zich bij de ‘revolutie’ aangesloten. Maar de stakers hadden nauwelijks sympathie voor de studentenrevolte. Toen De Gaulle loonsverhogingen aankondigde, gingen de arbeiders tevreden weer naar huis. Verder schreef de president nieuwe verkiezingen uit. De gaullisten behaalden een grote zege, terwijl links de helft van zijn parlementszetels verloor.

Ondertussen had de Franse regering Cohn-Bendit uitgezet naar zijn tweede vaderland, Duitsland. Nergens was het studentenprotest zo goed georganiseerd als hier. De Sozialistische Deutsche Studentenbund (SDS) gold als voorbeeld voor vele andere protestorganisaties in binnen- en buitenland. Thuisbasis was de Freie Universität in West-Berlijn, waar de theologiestudent Rudi Dutschke het voortouw nam.

Op 11 april 1968 overleefde Dutschke ternauwernood een aanslag op zijn leven. De 23-jarige werkloze dader had naar eigen zeggen een hekel aan communisten. Bovendien was hij een regelmatige lezer van de rechtse Bild Zeitung. Deze krant fulmineerde bijna dagelijks tegen de linkse studenten. Na de aanslag op Dutschke togen studenten naar de verschillende vestigingen van Axel Springer, de uitgever van Bild. Bij de daaropvolgende rellen vielen twee doden.
 

Radicaliseren

Al vóór de aanslag op Dutschke was Duitsland opgeschrikt door terrorisme, maar dan van linkse zijde. In de nacht van 2 op 3 april 1968 ontploften in twee warenhuizen in Frankfurt brandbommen. Onder de daders bevonden zich Andreas Baader en Gudrun Ensslin. Zij zouden twee jaar later de Rote Armee Fraktion (RAF) oprichten, die verantwoordelijk werd voor een groot aantal politieke ontvoeringen, gijzelingen en moordaanslagen. De aanslagen in Frankfurt waren een teken dat een deel van de linkse beweging bezig was te radicaliseren.

De RAF zou zich solidair verklaren met de Palestijnse gewapende strijd in Israël, en bezocht trainingskampen voor terroristen van de PLO. Ook voor deze organisatie was 1968 een sleuteljaar. Na de voor de Arabieren desastreus verlopen Zesdaagse Oorlog nam de partij van Yasser Arafat, Al Fatah, de leiding op zich. De PLO schortte elk overleg met Israël op en zou zich de komende twee decennia vrijwel volledig richten op de gewapende strijd.

Ook de linkse Baskische onafhankelijkheidsbeweging ETA verruilde in 1968 de vredestak voor de kalasjnikov. Toen op 7 juni het 24-jarige ETA-lid Txabi Etxebarrieta Ortiz door een politieagent werd doodgeschoten, vermoordden de Basken uit wraak een commandant. Het leidde tot een spiraal van geweld, voortduurde tot een permanent staakt-het-vuren in 2011.

In de lente en zomer van 1968 dachten linkse jongeren over de hele wereld dat er een nieuwe tijd was aangebroken. Maar in de tweede helft van het jaar werd duidelijk hoezeer zij zichzelf voor de gek hielden. Op 20 augustus rolden Sovjettanks Tsjecho-Slowakije binnen om een einde te maken aan de democratisering. Praagse studenten probeerden de tanks tot staan te brengen en de inzittenden over te halen zich bij hen aan te sluiten. Als dat niet lukte, gooiden ze molotovcocktails naar de Sovjetsoldaten, die met scherp terugschoten.
 

Fidel Castro, die razend populair was bij de opstandige wereldjeugd, juichte de Sovjetinvasie in Tsjecho-Slowakije toe

Pas nadat Dubçek onder druk van Moskou eigenhandig een streep had gezet door zijn vernieuwende beleid, verlieten de tanks het land. Een halfjaar later werd de partijleider afgezet. Het was een van de vele dubbelzinnigheden van 1968 dat uitgerekend de Cubaanse leider Fidel Castro, die razend populair was bij de opstandige wereldjeugd, de Sovjetinvasie in Tsjecho-Slowakije toejuichte.

Ook in Mexico eindigde de zomer van 1968 in een bloedbad. President Gustavo Díaz Ordaz was als de dood dat studenten de orde zouden verstoren tijdens de Olympische Spelen, die dat najaar werden gehouden in Mexico-Stad. Toen studentenorganisaties op 2 oktober een manifestatie hielden op het Tlatelolco-plein, openden ordetroepen met machinegeweren het vuur. Volgens de Mexicaanse regering vielen er twaalf doden, de Britse krant The Guardian meldde 325 dodelijke slachtoffers.

Er was één land waar de ‘revolutie’ nog niet verslagen was: de Verenigde Staten. De Amerikanen zouden op 5 november 1968 een nieuwe president kiezen. In het begin van het jaar leek het er sterk op dat president Johnson aan een tweede termijn zou kunnen beginnen, ook al keurde 45 procent van het Amerikaanse volk zijn Vietnam-politiek af. De Republikeinen konden geen geloofwaardige tegenkandidaat in het veld brengen. Richard Nixon, die al te vaak verkiezingen had verloren, leek bij voorbaat kansloos.

Maar op 31 maart maakte Johnson bekend dat hij niet herkiesbaar was. De Democraten moesten op zoek naar een nieuwe presidentskandidaat. Eugene McCarthy was populair onder de linkse jongeren, omdat hij terugtrekking van de troepen uit Vietnam beloofde. Toen meldde zich plotseling een nieuwe kandidaat: Robert Kennedy. Als de jongere broer van de in 1963 vermoorde JFK was hij geweldig in het voordeel. Bovendien was hij jong – 42 – en wist hij na een wat houterig begin de harten van de televisiekijkers te winnen. Maar op 4 juni 1968, terwijl hij zijn overwinning in de Democratische voorverkiezing in Californië vierde, werd Robert Kennedy doodgeschoten. De motieven van de Arabische dader bleven onopgehelderd.
 

Orde en gezag

Nu Kennedy dood was, vreesde de protestbeweging dat de conservatieve Hubert Humphrey tot kandidaat van de Democraten zou worden gekozen. Daarom togen duizenden betogers in augustus naar Chicago, waar de Democratische conventie werd gehouden. Burgemeester Daley reageerde zoals zo’n beetje alle autoriteiten in 1968 reageerden op jongerenprotesten: hij stuurde politieagenten met stokken en honden om de onruststokers te verjagen. En net als hun collega’s in Warschau en Parijs vierden zij naar hartenlust hun eigen frustraties bot op de verwende burgermanskinderen met hun lange haar, hun buitenlandse ideeën, hun drugs en hun vrije seks.

Ondanks de protesten lieten de Democraten Humphrey in het krijt treden tegen Nixon. De Republikein speelde slim in op de onvrede van de gemiddelde blanke Amerikaan. Die zag op de televisie langharige studenten met communistische sympathieën en gewapende zwarten die winkels plunderden, en hunkerde naar orde en gezag. Nixons strategie sloeg aan. Op 5 november won hij de presidentsverkiezingen, met een minimale voorsprong op Humphrey.

Waarom mislukte de ‘revolutie’ van 1968? Allereerst omdat de protestbeweging geen eenduidig politiek programma had. De jonge rebellen citeerden lustig Marx en Mao, verklaarden zich solidair met de derde wereld en de onderdrukte arbeidersklasse, en gaven zich vervolgens over aan geestverruimende middelen, melige humor en zenboeddhisme.
 

De arbeidende burger zag de ‘revolutie’ niet zitten

Terwijl studenten in Praag en Warschau zich wilden ontworstelen aan het streng-communistische juk, dweepten hun generatiegenoten in Berlijn en New York met Fidel Castro en de Vietcong. Toch voelden zij zich met elkaar verwant, omdat ze dezelfde kleren droegen, naar dezelfde popmuziek luisterden en dezelfde pesthekel hadden aan gezag.

Verder zagen al die rebellen in hun jeugdige overmoed over het hoofd dat zij in de minderheid waren. De revolutionaire handboekjes schreven voor dat zij zich verenigden met de arbeiders, maar die moesten daar niets van hebben. In plaats van zij aan zij stonden student en arbeider dikwijls tegenover elkaar. De rechtse winst in de Franse en Amerikaanse verkiezingen was een duidelijk signaal dat de arbeidende burger de ‘revolutie’ niet zag zitten.

De meeste rebellen namen hun verlies. Ze studeerden af, trouwden, vonden een baan, en pasten hun idealen aan aan de werkelijkheid. Maar sommige oud-68’ers weigerden zich gewonnen te geven. Zij radicaliseerden, trokken zich terug in communes, of grepen naar terroristische methodes om de revolutie alsnog te voltrekken. Organisaties als de RAF, de ETA en de PLO zouden in de jaren die volgden vele onschuldige slachtoffers maken.

Daarom betekende 1968 niet alleen het hoogtepunt, maar ook het afscheid van de ‘vrolijke’ jaren zestig en het begin van de grimmige jaren zeventig.

Meer informatie

Boeken
In 2004 publiceerde de Franse journalist Mark Kurlansky 1968. Het jaar waarin alles anders werd. Dit goed leesbare en zeer informatieve boek geeft een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in de wereld. Hoewel Kurlansky positief staat tegenover de protestbeweging van 1968, schuwt hij niet ook haar gebreken en dubbelzinnigheden te tonen.

Ronduit partijdig, maar daarom niet minder lezenswaardig zijn de terugblikken die Daniel Cohn-Bendit schreef op de revolte van 1968, waarvan hij zelf een van de aanjagers was. Zoek in de bibliotheek naar titels als In de ban van de revolutie. Omzien naar de jaren ’60 (1986) en 1968. Die letzte Revolution, die noch nichts vom Ozonloch wusste (1988).

Van Cohn-Bendit, die nog steeds actief is als politiek schrijver, verscheen in 2001 een biografie, geschreven door Sabine Stamer. Het ontstaan van het RAF-terrorisme wordt boeiend beschreven door Gerd Koenen in Vesper Ensslin Baader. Urszenen des deutschen Terrorismus (2003).

Voor wie meer wil weten over politiek en protest in het Amerika van de jaren zestig, is The Sixties in America. History, Politics and Protest (2001) van M.J. Haele een goede start. Speciaal over de geschiedenis van de zwarte strijd in Amerika gaat Chris Xuispels boek Hardnekkig wantrouwen. De relatie tussen blank en zwart in de VS (2002). Over de Praagse Lente publiceerde de Hongaars historicus Miklós Kun in 1999 een studie, die werd vertaald als Prague Spring, Prague Fall. Blank Spots of 1968.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.