Home Het museum dat er niet kwam

Het museum dat er niet kwam

  • Gepubliceerd op: 22 mei 2012
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Jos Palm
  • 6 minuten leestijd
Het museum dat er niet kwam

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het waren zielige beelden. We zagen jongemannen in dure maatpakken, gereden in auto’s alsof ze minister waren. Het ene moment lag de wereld aan hun voeten, het andere moment werd duidelijk dat aan hun kleine rijk een eind was gekomen. Ze hadden een groot historisch pretpark met de nieuwste attracties gewild, en dat hadden ze moeten opgeven. Vervolgens hadden ze zich tevredengesteld met een eenvoudigere historische speeltuin, en die was hun ook ontnomen. En nu werden ze zelfs verdreven uit de zandbak met schelpjes en emmertjes vol verleden die ze nog hadden weten te behouden.

Sneu, maar wellicht ook een beetje welverdiend, deze openbare ondergang. Dat was de indruk die het docudrama Postmoderne hutspot – de opkomst en ondergang van het Nationaal Historisch Museum (2012) van Michiel van Erp achterliet van de twee directeuren van het Nationaal Historisch Museum, Erik Schilp en Valentijn Byvanck. Ze spraken een vreemd soort activistische beroepstaal en gedroegen zich alsof alles hun vanzelfsprekend toekwam.

Je wilde wel medelijden hebben, maar voor uitsluitend compassie waren de twee overduidelijk niet geboren. Kuifjes met pretenties waren ze, die dachten dat de hele wereld hun wonderland was. Dat was het beeld dat beklijfde. Even aandoenlijk als verontrustend – voor de kijker en eerder voor alle bobo’s in museumland, de historische wetenschap en de wereld van de politiek en bestuur met wie de twee moesten onderhandelen.

De reportage liet maar één conclusie toe: de twee hadden last van extreem revolutionaire museale aandoeningen in een behoudende omgeving. Musea, politici en bestuurders hadden allemaal een belang te verdedigen dat niet per se samenviel met dat van het Nationaal Historisch Museum zoals de twee zich dat hadden gedacht.

Gemiste kansen en onwil

Het verhaal van het Nationaal Historisch Museum is bekend. Het kwam er niet. Daar is alles mee gezegd. Want hoe verleidelijk het ook is het drama rond het museum te beschrijven als een voor onze consensuscultuur kenmerkende soap met slechte afloop, de feiten wijzen in een andere richting – in de richting van gemiste kansen en onwil.

De twee directeuren wilden hun ‘speeltje’ niet opgeven. Ze konden, zo blijkt ook uit de documentaire, geen afscheid nemen van hun ideaal: een ultramodern modelmuseum, dat overigens liever niet ‘historisch’ mocht heten, en niet ‘nationaal’, want dat klonk te veel naar tulpen en molens en vergelijkbare symbolen van oubollig patriottisme.

En dan was er nog de van overheidswege opgelegde partner van het Nationaal Historisch Museum, het Openluchtmuseum te Arnhem. Dit centrum van gemoderniseerde volkshistorie stond de twee hippe directeuren niet met open armen op te wachten. Aarzelingen en angst voor concurrentie begeleidden het project vanaf het eerste uur. Er was direct sprake van een Kulturkampf tussen de intellectualistische benadering van Schilp en Byvanck, en de traditionelere aanpak van de partner, die honderd jaar geleden in Arnhem begon met volksdansen en historische-kostuumoptochten.

Bovendien was er op de achtergrond het zelfbewuste Amsterdamse Rijksmuseum, dat tevergeefs had meegedongen naar de status van nationaal geschiedenismuseum en wachtte op herkansing. Allerlei andere musea waren onwillig en stonden bepaald niet klaar om hun collecties beschikbaar te stellen voor het experiment van de twee.

Tot slot was er nog minister Plasterk, die niet telkens even handig opereerde. Zo verzuimde hij ‘het locatiebesluit’ – dat het museum niet per se naast het Openluchtmuseum hoefde te komen – helder mede te delen aan de Tweede Kamer, en omschreef hij de twee als ‘de Viktor en Rolf van de museumwereld’, een aanbeveling die niet door iedereen als zodanig werd begrepen.

De twee bevonden zich in wonderland, maar dan in een wonderland vol blauwbaarden, jaloerse stiefmoeders en boze wolven.

Blauwdruk

Het is daarom niet meer dan billijk dat we, nu het drama achter de rug is, in Blauwdruk kunnen kennismaken met de plannen voor het museum van Schilp en Byvanck. Was hun idee van historieoverdracht ‘een postmoderne hutspot’, zoals pleitbezorger van het geschiedenismuseum Jan Marijnissen het noemde? Wat leert hun verslag van hun visioen over hun ideaal?

Allereerst blijkt dat ze behoefte hebben aan zelfrechtvaardiging achteraf. Want iedereen heeft het gedaan, behalve zijzelf. Maar als we het geklaag en de vermoeiende vaktaal even vergeten, wat blijft er dan over?

Een buitengewoon aardig voorstel voor een museum dat wellicht voor de orthodoxen wat te speels is. Al hebben de twee de Kamer en historisch Nederland gebruuskeerd door de Canon niet als heilig uitgangspunt te nemen, hun rondtocht door het verleden is toch vrij overzichtelijk. De grachtengordel, Annie M.G. Schmidt en andere Canonvensters ontbreken, maar we krijgen allesbehalve een allegaartje voorgeschoteld. Het museum is het best te typeren als modern-klassiek: modern in de aanpak, klassiek in de opbouw.

De geschiedenis trekt aan ons voorbij in zes zalen of expositieruimtes. Telkens wordt aan de hand van een onderwerp het hele vaderlandse verleden gepresenteerd. Zo begint het thema ‘Land en water’ met de hunebedden en eindigt het met ‘Natuur en vermaak’ in het laattwintigste-eeuwse kunstmatige oerpark de Oostvaardersplassen.

Intussen wordt de bezoeker tijdens de rondgang gedwongen na te denken over clichéwaarheden als ‘God schiep de wereld, maar de Nederlanders maakten Nederland’. Want in hoeverre klopt dat beeld? En in hoeverre is dat andere stereotype waar, dat het roemruchte ‘polderen’ ons als het ware is aangeboren? Herman Pleij mag op film uitleggen dat het onze kostbaarste traditie is, en Maarten van Rossem – wie anders? – doet het af als een verzinsel. De bezoeker mag vervolgens stemmen, want zoiets past vanzelfsprekend bij een hip interactief museum.

Dezelfde methode wordt gehanteerd bij het thema ‘Oorlog en vrede’, waarin de oorlog die Nederland deed ontstaan en de oorlog die Nederland beproefde centraal staan: de Tachtigjarige Oorlog en de Tweede Wereldoorlog. Ook hier moet de kijker de confrontatie aangaan met gestolde aannames. Nederlanders vormden helemaal geen uitzonderlijk vredelievend volk, is de les. Oorlog was in de Gouden Eeuw bijvoorbeeld eerder regel dan uitzondering. Pacifistisch waren we veeleer uit noodzaak en onmacht.

Het verleden wordt, zoals dat in vaktermen heet, geproblematiseerd en tegelijkertijd vereenvoudigd. Dat is wat goede historici doen en wat een historisch museum hoort te doen. Of we nu in de zaal ‘Lichaam en geest’ rondlopen of in de zaal ‘Arm en rijk’, telkens is er een leerzame vraag. In het ene geval moeten we nadenken over de kwestie hoe calvinistisch we eigenlijk waren, en in het andere moeten we ons oriënteren op de burgerlijkheid, die de geschiedenis zou hebben overheerst.

Het moge duidelijk zijn: Schilp, Byvanck en hun medewerkers hebben over het verleden nagedacht. Het heeft een voorstel opgeleverd voor een museum waarin je geheel in de geest van de tijd had kunnen historieshoppen. Het heeft het niet gehaald, mede doordat de twee volhardden in het misverstand dat hun product allang verkocht was, terwijl de belangrijkste contracten nog getekend moesten worden.