De Tiendaagse Veldtocht is het vertrekpunt van Moeyes’ verhaal over leger en neutraliteit tussen 1839 en 1939. Volgens hem was deze veldtocht tegen de ondankbare Belgen de laatste manifestatie van de oude, orangistische, offensieve traditie van continentale expansie. Na de smadelijke nederlaag restte Nederland niets anders dan honderd jaar eenzaamheid in neutraliteit. Het grootste wapenfeit uit deze veldtocht was onze eerste zelfmoordcommando Van Speijk, een zeeman die zichzelf en zijn onschuldige bemanning opblies. Een van de extreemste voorbeelden van zinloos geweld.
De grondwetswijziging van 1848 bracht een begin van ministeriële verantwoordelijkheid en maakte daarmee ook een einde aan het persoonlijke opperbevelhebberschap van de koning. Onder Willem III beperkte de ‘offensieve traditie’ van de vorst zich tot onbeschoft gedrag, stommiteiten en vriendjespolitiek, die dingen waar de Oranjes zo goed in zijn. Parlement en regering legden zich in deze jaren toe op bezuinigen.
De rampzalig verlopen mobilisatie vanwege de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) leidde tot een structurele herziening én afslanking van de Nederlandse verdedigingsstrategie. Van een statische verdediging met dure forten verschoof het accent naar een sterk en beweeglijk leger aan de grenzen. Kern van de nieuwe aanpak was een snelle en efficiënte mobilisatie om onze neutraliteit te beschermen.
Eind juli 1914 was duidelijk dat oorlog onvermijdelijk was. Om duidelijk te maken dat het ons ernst was met de neutraliteit mobiliseerde Nederland al op de eerste augustusdagen. Volgens de legerleiding voorkwam deze snelle mobilisatie een Duitse doortocht door Limburg (of erger) – een duidelijk geval van zelfbedrog, want de Duitsers hadden een inval allang uit hun plannen geschrapt. De mobilisatie had er niets toe gedaan.
Moeyes’ schets van het Interbellum gaat voor een belangrijk deel over de Nederlandse buitenlandse politiek, de Volkenbond en de vredesbeweging – nauwelijks over het leger. De defensiepolitiek stond weer geheel in het teken van de bezuinigingen. Kern van het militaire debat was de vraag of Nederland voldoende had aan een symbolische strijdmacht óf over een echt leger moest beschikken dat minstens enige tijd een serieuze tegenstander kon ophouden.
Pas wanneer de auteur in 1935 is aangeland, krijgt het verhaal meer pit en een militaire wending. Oorlog met Duitsland, en vooral Japan, was op termijn onvermijdelijk. Colijn maakte dan ook een begin met de versterking van de Nederlandse defensie, zowel in het moederland als in Azië. In geval van een Duitse inval moest het leger stand kunnen houden totdat Groot-Brittannië ons te hulp kwam. Hiermee sneuvelde de klassieke neutraliteitspolitiek.
In zijn verklaring voor de snelle ondergang van het Nederlandse leger in de meidagen van 1940 volgt Moeyes de analyse van Herman Amersfoort: gebrekkige verbindingen en zwak leiderschap. Alle andere excuses, zoals genadeloze SS’ers, grote overmacht en jarenlange verwaarlozing van de defensie, horen op de vuilnishoop van de geschiedenis.
Ik heb het boek met belangstelling gelezen, ook al is het niet altijd even soepel geschreven. Moeyes doet geen schokkende ontdekkingen, maar geeft een compleet overzicht van de delicate driehoeksverhouding tussen leger, parlement en regering. Hij besteedt nauwelijks aandacht aan de paradox dat het semi-pacifistische, neutrale Nederland ook een keiharde, succesvolle kolonisator was. Ik zou weleens willen weten of er verband bestaat tussen de (kostbare) koloniale activiteiten en de bezuinigingen en terughoudendheid op het Europese continent. Maar net doen alsof Nederland geen militaire traditie heeft, is weinig verhelderend. Tussen 1839 en 1939 voerden wij tenslotte een permanente koloniale oorlog met vele duizenden slachtoffers.
Een tweede bezwaar is dat het vertelperspectief erg gouvernementeel is. Elke verzuchting in de Haagse politiek wordt geregistreerd. Maar we lezen vrijwel niets over de manschappen, niets over de stemming in het leger, niets over de eindeloze verveling, niets over hun angsten. Ook publieke opinie en intellectuelen blijven vrijwel onbesproken. Moeyes’ perspectief is naar mijn smaak te ‘Haags’ en daardoor doet het boek – ondanks de vele verdiensten – bij vlagen wat ouderwets aan.
Willem Melching is Duitsland-deskundige aan de Universiteit van Amsterdam en co-auteur van het onlangs verschenen Ooggetuigen van de Eerste Wereldoorlog.
Paul Moeyes
De sterke arm, de zachte hand. Het Nederlandse leger en de neutraliteitspolitiek 1839-1939
550 p. Arbeiderspers, € 39,50
Dit artikel is exclusief voor abonnees