Home Het Joegoslavië Tribunaal

Het Joegoslavië Tribunaal

  • Gepubliceerd op: 17 augustus 2005
  • Laatste update 22 jul 2022
  • Auteur:
    Martijn Blekendaal
  • 8 minuten leestijd
Het Joegoslavië Tribunaal

Op 9 oktober 1995 vond de eerste hoorzitting van het Joegoslavië Tribunaal plaats tegen de Servische Dragan Nikolic. ‘Je merkte dat achter de schermen allerlei politieke belangen speelden. Westerse inlichtingendiensten die informatie achterhielden, VN-onderhandelaars die niet mochten getuigen.’

`Gaat dit interview over Srebrenica?’ vraagt Cees Hindriks (63) voorzichtig. `Ik denk niet,’ zegt hij na een korte stilte, `dat het Joegoslavië Tribunaal de massamoord in Srebrenica had kunnen voorkomen. De Fransen beweerden dat de Joegoslavische leiders beducht waren voor het tribunaal, maar volgens mij zijn Mladic en Karadzic er de mensen niet naar om zich door een aanklacht te laten weerhouden. Alleen militair ingrijpen had de genocide kunnen voorkomen, maar daartoe was het Westen niet bereid. Het tribunaal heeft de oorlog niet humaner gemaakt. Zelfs niet korter. Als het een gevestigd instituut was geweest, zoals het Internationaal Strafhof nu, dan hadden we misschien eerder en sneller kunnen handelen. Maar wij waren nog maar net begonnen.’

Het besluit van de VN-Veiligheidsraad om een tribunaal op te richten om de oorlogsmisdaden in voormalig Joegoslavië te berechten, dateert van 17 februari 1993. Het was, in de woorden van Hindriks, voor het eerst sinds Neurenberg en Tokyo dat de wereldgemeenschap een oorlogstribunaal inzette als middel om een conflict te beëindigen en de leiders ter verantwoording te roepen. Maar toen Hindriks bijna twee jaar later voor de eerste keer de burelen aan het Churchillplein in Den Haag betrad, stond het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia nog altijd in de kinderschoenen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Als het een gevestigd instituut was geweest, zoals het Internationaal Strafhof nu, dan hadden we misschien eerder en sneller kunnen handelen.

`Het tribunaal was bij de Verenigde Naties een volstrekt vreemde eend in de bijt. Tot dat moment waren de VN alleen vertrouwd met vredeshandhaving. Niet met opsporing en vervolging. Ze snapten er werkelijk niets van. Zo was er in de begroting geen rekening gehouden met forensisch onderzoek. Daar moest ik dan zelf fondsen voor werven bij ambassades en ministeries van Buitenlandse Zaken. Dat soort triviale zaken slokte die eerste maanden veel van mijn tijd op.

Financieel en ook politiek hebben we veel steun gehad van de Clinton-regering, en dan met name van Madeleine Albright. Een saillant detail is de invloed van de Monica Lewinsky-affaire op het onderzoek. Tot twee keer toe verbood het Amerikaanse Congres Bill Clinton geld uit te geven. Met als gevolg dat de Amerikanen die bij het tribunaal gedetacheerd waren simpelweg geen salaris meer kregen.

En zo waren er wel meer rare dingen. Het tribunaal was een typische organisatie-in-opbouw. Nieuwe medewerkers selecteerden we per telefoon, zonder dat we ze ooit gezien hadden. Antecedentenonderzoek was soms erg moeilijk. Daarmee liepen we risico’s, bijvoorbeeld dat er tolken lekten. Tolken waren trouwens ook niet in de begroting opgenomen.’

Johannesburg

Hindriks, die later chief investigator bij het Rwanda Tribunaal zou worden, was zelf geen Joegoslavië-deskundige. Na de grote reorganisatie bij de politie van begin jaren negentig besloot de voormalige korpschef van Velsen het avontuur te zoeken. Kort voor de eerste vrije verkiezingen in 1994 reisde hij als VN-waarnemer naar Zuid-Afrika, om als lid van de Goldstone-commissie onderzoek te doen naar publiek geweld. `Zuid-Afrika leek me interessant. Samen met een Engelse collega heb ik in Johannesburg een klachtencommissie voor politiezaken opgezet.’ Eind 1994 volgde hij Richard Goldstone, die gevraagd was om hoofdaanklager te worden bij het Joegoslavië Tribunaal, naar Den Haag.

`Ik begon als senior investigator op de onderzoeksafdeling. Later, in het najaar van 1995, kreeg ik de leiding over de gehele afdeling. In het begin werkten er, inclusief de facilitaire diensten, zo’n veertig mensen: forensisch experts, historici, rechercheurs, officieren van justitie, politiek en militair analisten.

We begonnen met het in kaart brengen van een chain of evidence (bewijsketen). Het tribunaal had de tijd niet, en gunde zich die ook niet, om eerst de gezagslijnen en verantwoordelijkheden helder in kaart te brengen en op basis daarvan vervolgens een duidelijke strategie uit te zetten. Goldstone was van mening dat het tribunaal snel successen nodig had om zijn bestaansrecht te bewijzen. Daarmee liep het tribunaal het risico de grote zaken tegen bevelhebbers en politiek verantwoordelijken vooruit te schuiven en te stranden in te veel kleine zaken tegen de feitelijke daders.’

Goldstone was van mening dat het tribunaal snel successen nodig had om zijn bestaansrecht te bewijzen

Een voorbeeld daarvan is het proces tegen Dragan `Jenki’ Nikolic, die op 4 november 1994 als eerste door het tribunaal in staat van beschuldiging werd gesteld. In de zomer van 1992 had de Servische kampcommandant, zo luidde de aanklacht, zich schuldig gemaakt aan het vermoorden en martelen van gevangenen en het deporteren van onschuldige burgers in Susica, in het noordoosten van Bosnië-Hercegovina. Volgens plaatsvervangend hoofdaanklager Graham Blewitt was de aanklacht `een kleine inspanning’ geweest. Maar wel met het gewenste resultaat: op 9 oktober 1995 konden de eerste hoorzittingen beginnen, ook al was Nikolic op dat moment nog voortvluchtig.

`Die eerste processen,’ vertelt Hindriks, `waren testcases om te kijken of en hoe de procedures werkten. Dat bleek allemaal vrij goed te gaan. De wereld volgde ons met een uiterst kritische blik. Aanvankelijke vond men het tribunaal vooringenomen, alsof het ons er vooral om te doen was de Bosnische Serviërs voor het gerecht te krijgen. Daarom zei Goldstone dat het belangrijk was om ook Kroaten en Bosnische moslims aan te klagen.’

Bloedbad

`Het was een hele klus om de commandostructuren te ontwarren. Alleen de formele structuren blootleggen was niet voldoende, want die kwamen vaak genoeg niet overeen met de informele verhoudingen. Zo zijn we stukgelopen op Ahmici, het bloedbad van april 1993, waarbij honderden moslimburgers om het leven kwamen. De Bosnisch-Kroatische generaal Tihomir Blaskic, die aanvankelijk tot een gevangenisstraf van 45 jaar werd veroordeeld, ging na hoger beroep vrijuit omdat niet bewezen kon worden dat hij de opdracht had gegeven en voldoende had ondernomen om de daders te achterhalen. Het was vanaf het begin duidelijk dat het lastig zou worden. Achteraf kun je je afvragen of het wel zinvol was om daar zoveel energie in te steken. Maar goed, de man was nu eenmaal uitgeleverd en die luxe werkte als een rode lap op een stier.

De Bosnisch-Kroatische generaal Tihomir Blaskic, die aanvankelijk tot een gevangenisstraf van 45 jaar werd veroordeeld, ging na hoger beroep vrijuit omdat niet bewezen kon worden dat hij de opdracht had gegeven.

Bij het onderzoek ter plaatse ondervonden we de grootste hindernissen. Aanvankelijk kregen we zelfs nergens toegang. Servische en Kroatische leiders weigerden mee te werken. Een ander groot probleem was de veiligheid. De diverse VN-vredesoperaties wilden er hun handen niet aan branden. De NAVO later ook niet. Daardoor waren wij gedwongen om particuliere bedrijven in te huren die bijvoorbeeld mijnen onschadelijk maakten. Vaak waren wij afhankelijk van een lokale commandant die zei: ik hou wel een oogje in het zeil. Ik kan me niet herinneren dat onderzoekers van het tribunaal in fysiek gevaar zijn geweest. Maar bij Krajina zijn onze teams wel aangehouden en gedwongen om documenten en computers af te staan.

Met name de veiligheid van getuigen was een heikele kwestie. Er is wel eens een handgranaat naar binnen gegooid bij een getuige. Soms zeiden we: zeg maar tegen je omgeving dat je met vakantie gaat. Dan spraken we hem of haar in het buitenland, in Wenen bijvoorbeeld. Maar veel betrokkenen hadden natuurlijk geen geld voor een vakantie. Dus werkten we met geheime potjes; god, je moest eens weten hoe moeilijk dat is binnen de VN. Het was zo nu en dan echt balanceren. Want hoe ver mag je gaan om informatie te achterhalen? Mag je informatie kopen?

Daarnaast werden er ook getuigen bewust op ons af gestuurd om verkeerde informatie te verspreiden. Je merkte dat achter de schermen allerlei politieke belangen speelden. Westerse inlichtingendiensten die informatie achterhielden, VN-onderhandelaars die niet mochten getuigen, Karadzic die de eerste maanden na de aanklacht overal werd gesignaleerd, maar door niemand werd opgepakt. En de NAVO hebben we ook nooit onderzocht. Terwijl die organisatie in Kosovo wapens heeft gebruikt die misschien niet verboden waren, maar redelijkerwijs niet ingezet hoefden te worden.

Er is wel eens een handgranaat naar binnen gegooid bij een getuige.

Er zijn voorvallen geweest waarvan ik zeg: daar had anders tegen opgetreden moeten worden. Onderzoekers die te nauw met Kroatische inlichtingendiensten samenwerkten, of met hun eigen regeringen. Die hadden ontslagen moeten worden. Of onderzoekers die de veiligheid niet in acht namen en gebieden betraden die nog niet ontmijnd waren.’

Doofpot

Volgens een van zijn voormalige medewerkers, de Fransman Jean-René Ruez, die voor het tribunaal het Srebrenica-onderzoek leidde, treft Hindriks zelf ook blaam. Ruez uitte achteraf de kritiek dat Hindriks de val van de moslimenclave niet voldoende wilde onderzoeken. In de studie over het Joegoslavië Tribunaal, Balkan aan de Noordzee, vraagt Ruez zich zelfs af of Hindriks `meedeed aan de Nederlandse doofpot’. Hindriks ontkent ten stelligste: `Srebrenica was voor het tribunaal niet meer dan een onderdeel in het onderzoek naar het Bosnisch-Servische leiderschap. Dat klinkt misschien cynisch, maar zo bedoel ik het niet. Ik had best meer energie willen steken in het onderzoek naar Srebrenica, maar alleen als van tevoren duidelijk was geweest dat we met Srebrenica sneller en beter dan met bijvoorbeeld Mostar of Sarajevo hadden kunnen aantonen dat Mladic schuldig is aan het plegen van misdaden tegen de mensheid. Ruez liet zich leiden door emoties.

Ruez vraagt zich af of Hindriks `meedeed aan de Nederlandse doofpot’

Ik denk dat ik ver genoeg van het drama af stond om er emotioneel niet te zeer bij betrokken te raken. Hoewel ik wel bij massagraven heb gestaan, met getuigen heb gesproken en tijd heb doorgebracht met de moeders van Srebrenica. De onrechtvaardigheid houdt ook mij nog steeds bezig. Hadden we het anders kunnen doen? Sinds Joegoslavië is mijn naïviteit verdwenen. De wereld is niet echt geïnteresseerd in het lot van honderdduizenden mensen. Het gaat om politiek, macht, het thuisfront, window-dressing. Van Srebrenica wist men dat het zou gebeuren. De oorlog in Joegoslavië had veel eerder beëindigd kunnen worden. Rwanda had voorkomen kunnen worden. Als de wil er maar was geweest. Daarin ben ik volstrekt cynisch geworden. Wij zijn onderhandelaars. Maar soms… Soms moet je met gevaar voor eigen leven zeggen: dit pik ik niet. Dat is niet – of te laat – gebeurd. En het schokkende is dat het zo weer kan gebeuren.

Het Joegoslavië Tribunaal beschouw ik als een grote stap voorwaarts in het proces van respect voor de mensenrechten. Het is mooi dat ik een steentje heb kunnen bijdragen. De weigering van Bush om mee te werken aan het Internationaal Strafhof was een terugslag. Maar misschien geldt ook hier dat je soms een stap terug moet doen om er vervolgens twee vooruit te kunnen zetten.’