Home Het imperialisme van de Verenigde Staten

Het imperialisme van de Verenigde Staten

  • Gepubliceerd op: 24 november 2003
  • Laatste update 24 aug 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé

Hoedt u! De Amerikanen hebben zich bekeerd tot het imperialisme! Dit is de algemene teneur in de recente golf van publicaties over de Verenigde Staten. Toch wortelt Bush’ internationale dadendrang in een oude Amerikaanse traditie. De vraag is bij elke nieuwe regering opnieuw: hoe gaat zij haar enorme macht gebruiken? Het antwoord blijkt vaak een struikelgang van trial and error.

Wij weten veel te weinig van Amerika. In 1918 begon Johan Huizinga zijn Mensch en menigte in Amerika met deze observatie, en hij had toen gelijk. Sterker nog: hij heeft nog steeds gelijk. Zelfs ondergedompeld in de niet-aflatende stroom televisieverslagen, radioreportages, internetinformatie en een torenhoge stapel recent verschenen boeken over de Nieuwe Wereld, staan wij voortdurend met de mond vol tanden.

Gelukkig leven wij in een land dat louter bevolkt lijkt door Amerika-deskundigen, maar zonderling genoeg versterkt dat doorgaans slechts de neiging om met Huizinga te mompelen: `De geschiedenis der Verenigde Staten heeft, wanneer men haar als geheel tracht te verstaan, in hoge mate dat overweldigende, dissonante en daardoor verwarrende: men ziet hyperbolische ontwikkelingen, hartstochtelijke conflicten, schreeuwende tegenstellingen van daad en woord; maar het waarom der conflicten en het hoe der ontwikkelingen worden niet terstond duidelijk; de lijnen van het beeld willen nog niet scherp worden.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het gevoel dat men als historicus voorlopig het best kan zwijgen over de recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten neemt toe wanneer men de onafzienbare hoeveelheid nieuwe boeken over Amerika in kaart tracht te brengen. Dat de Verenigde Staten – met name na de aanslagen van 11 september 2001, en in het bijzonder de regering-Bush – de pennen in beweging hebben gebracht, is nog zwak uitgedrukt. Het aanbod varieert qua reikwijdte, niveau en perspectief, maar alle werken in de huidige golf aan `americana’ dragen op hun eigen wijze bij tot een beeld dat toch maar niet scherp wil worden.

Er zijn eschatologische profetieën, zoals Het rijk van de angst. Oorlog, terrorisme en democratie van de hoogleraar politicologie Benjamin Barber, en Karel van Wolferens De ondergang van een wereldorde, dat te schril van toon is om te beklijven. Er zijn opgewekte en succesvolle memoires van de sterke vrouwen Hillary Clinton (Mijn leven) en Madeleine Albright (Mevrouw de minister), die beide even wijdlopig als glad – in de zin van overdreven professioneel – zijn geschreven, maar niettemin inzicht geven in de Amerikaanse geesteshouding. Te weten: een oeverloos optimisme en ongebreidelde dadendrang, gepaard aan een onevenwichtig ontwikkeld talent voor zelfkritiek.

En dan zijn er nog de talrijke voorbeelden van schuimbekkend stand-up criticism, gericht tegen president Bush en zijn regering, zoals Michael Moores soms hilarische, maar tamelijk oppervlakkige Dude, Where’s My Country? en Bushwacked.Living in George W. Bush’s America van Molly Ivins en Lou Dubo. De laatsten pogen omstandig de corrupte nieuw-rechtse politiek in Washington te contrasteren met de oprechtheid van de true American folks – een omdraaiing van een oud conservatief thema.

Ook is er een ruime keuze aan goedgeformuleerde scherpe kritiek op de Republikeinse machthebbers, zoals The Lies of George W. Bush. Mastering the Politics of Deception van David Corn, Big Lie. The Right-Wing Propaganda Machine and How It Distorts the Truth van Joe Conason – dat veel breder reikt dan de titel doet vermoeden, het woedende maar uitputtend gedocumenteerde The Great Unraveling. From Boom to Bust in Three Short Years van Princeton-econoom en New York Times-columnist Paul Krugman, en Rogue Nation. American Unilateralism and the Failure of Good Intentions van de conservatieve Bush-criticus Clyde Prestowitz.

Ten slotte is er de intelligente – maar eveneens niet bijster opwekkende – analyse van het recente Amerikaanse buitenlandse beleid in America Unbound. The Bush Revolution in American Foreign Policy van Ivo Daalder en James Lindsay.

Fundamentalisme

Het is genoeg om als lezer buiten adem te raken, zeker omdat bondigheid niet de voornaamste deugd is van deze auteurs. Toch valt er in genoemde boeken, hoe divers ze ook zijn, een rode draad van een zeker geschiedkundig belang te ontdekken, namelijk dat de regering-Bush in meer of mindere mate wortelt in een reactionair christelijk fundamentalisme, en wordt beheerst door (neo)conservatieve ideologen. Het zijn deze ideologen die de Verenigde Staten in de geheel nieuwe rol hebben gedrongen van eenzijdig opererende hegemoniale supermacht, en de wereld – in antwoord op de aanslagen van 11 september – in een ongewis militair avontuur hebben gestort.

Of de toon nu opgewonden is – Van Wolferen betoogt dat deze `ongeletterde’ president de wereld `een keten van rampen’ zal bezorgen -, of meer bezonken – volgens Daalder is Bush geen neoconservatief maar een radicale nationalist, die `door velen wordt onderschat’ -, de boodschap is duidelijk: met de invallen in Afghanistan en Irak bewandelen de Verenigde Staten onbetreden paden van unilateralisme en imperiale pretenties. Dat was onder Clinton anders, en beter. De rest van de wereld heeft, kortom, reden om zich zorgen te maken.

De vraag is nu in hoeverre deze communis opinio (of moeten we praten van een idée reçue?) houdbaar is in een breder historisch perspectief.

Eén ding staat vast: de Verenigde Staten zijn momenteel verreweg het machtigste en rijkste land in de geschiedenis. Dat was ook al zo in 1945, maar thans is er militair noch ideologisch enige concurrentie. Vergelijkingen met het Romeinse Rijk – of welk geschiedkundig voorbeeld dan ook – zijn volstrekt inadequaat om de huidige verhoudingen in de wereld te begrijpen. Alles wat in de Verenigde Staten gebeurt, heeft onmiddellijke consequenties voor de rest van de mensheid. De afwijzing van internationale verdragen en de strategische keuze voor preventive dan wel pre-emptive strikes van de regering-Bush zouden de wereld ook zonder de aanslagen op het World Trade Center niet onberoerd hebben gelaten. Na 11 september zijn daar het sterk verhoogde defensiebudget en de daadwerkelijke veldtochten bij gekomen, zodat woorden als `imperialisme’ en `wereldhegemonie’ steeds vaker worden gehoord.

Maar die termen roepen een valse analogie op met de negentiende eeuw. Toen spraken de Britten openlijk over annexing the whole world, zoals de toenmalige staatssecretaris sir Edwin Montagu dat zonder omhaal uitdrukte. Wie verder kijkt, ziet dat de Verenigde Staten wel altijd de ambitie hebben gehad om de wereld op de een of andere wijze te beheersen – of beheersbaar te houden -, maar de imperiale ideologie van de negentiende-eeuwse Europeanen missen.

Dat komt deels door de eigen anti-imperiale oorsprong; zie hoe de neoconservatieven er steeds op hameren dat ze `vrijheid’ willen verspreiden in de wereld, een woord dat de Europeanen in de negentiende eeuw veel minder gebruikten. Anderzijds komt dit ook voort uit de verdediging van de eigen belangen, die vanouds gepaard gaat met de wens om het buitenland zo snel mogelijk te verlaten nadat orde op zaken was gesteld.

Demonen

Toch zijn de Verenigde Staten nooit echt een `aarzelende supermacht’ geweest. Niet onder Roosevelt, niet onder Kennedy, maar ook niet onder Clinton. Clinton liet al plannen ontwikkelen voor een eenzijdig optreden tegen Irak, en voerde deze deels ook uit. Er is, betoogt Andrew J. Bacevich in Empire. The Rise and Demise of the British World Order and the Lessons for Global Power, een aanzienlijke mate van continuïteit in de wijze waarop de Verenigde Staten hun belang van economische groei en internationale stabiliteit hebben gecombineerd met een gestaag expanderende internationale politiek. Dit zorgde voor een hegemoniale macht zonder imperialistische ideologie of strategie. De expansie steunde slechts op het tomeloos optimistische uitgangspunt dat problemen door ongebreidelde dadendrang snel zijn op te lossen.

De geschiedenis van de relatie tussen de Verenigde Staten en de rest van de wereld laat derhalve vele buitenlandse avonturen zien, die lang niet allemaal slecht bedoeld waren, maar ook lang niet allemaal gelukkig afliepen. De vraag is dan ook bij elke nieuwe Amerikaanse regering opnieuw: hoe gaat zij haar enorme macht gebruiken? Het antwoord blijkt meestal een struikelgang van trial and error. Dit proces voltrekt zich nu ook in Irak.

Deze zonderlinge tweeslachtigheid lijkt overigens diep verankerd in de Amerikaanse cultuur. An   ders dan de Oude Wereld kenden de Verenigde Staten geen Verlichting, gericht tegen religie en absolutisme. Hun `Verlichting’ was een strijd tegen de overheersing door de Oude Wereld. In zijn merkwaardige maar fascinerende studie Hellfire Nation. The Politics of Sin in American History betoogt James Morone, hoogleraar politieke wetenschappen aan Brown University, dat de gehele Amerikaanse samenleving als gevolg hiervan gegrondvest is op paradoxen. Het begon al met de Declaration of Independence en het opstellen van de Grondwet, die op cruciale punten met elkaar lijken te botsen.

Morone verwerpt de visie dat de Grondwet ooit werd ontworpen als een systeem van checks and balances om de individuele vrijheid van Amerikanen te beschermen tegen de overheid, de Kerk, en de zelfzuchtigheid van mede-Amerikanen. Dat is in zijn ogen de liberale mythologie van Amerika. De Amerikaanse geschiedenis is in werkelijkheid geen pelgrimstocht naar steeds meer vrijheid en rechten, maar een obscure worsteling met de eigen demonen: de heksenjagers, de Ku Klux Klan, de lynchers, de vigilantes, de prohibitionisten en de puriteinse fanaten. Morone beschouwt het puritanisme als bepalend voor de Amerikaanse volkscultuur, en als bron van de overtuiging dat andere mensen – niet-blanken -, en ook het buitenland, `bevlekt’ en `demonisch’ zijn.

Dit verklaart volgens hem dat het eerste gebouw dat na het luiden van de Freedom Bell werd gebouwd een gevangenis was, en dat het land van de vrijheid vijf keer zoveel leden van de eigen bevolking achter de tralies heeft als andere westerse landen. Even kenmerkend voor deze Amerikaanse paradox is de spreidstand tussen de liberale wetgeving en de diepgewortelde levenspraktijk van racisme, anti-katholicisme, anti-atheïsme en fundamentalistisch evangelisme. Wat dat betreft kan de paradox nog wel doorgetrokken worden naar de zonderlinge tweeslachtigheid in de zelotisch optimistische bevrijdingsdrang van de neoconservatieven in Irak.

Dit perspectief stelt veel van wat in de recente boeken wordt aangesneden in een ander daglicht. Bush en de neoconservatieven zijn geen anomalie, maar passen in een oude Amerikaanse morele en politieke traditie. Alle Amerikanen staan immers voortdurend, hoewel onbewust, in dubio tegenover hun meest fundamentele waarden: vrijheid en puritanisme.

Huizinga had gelijk: wij weten veel te weinig van Amerika, en dat geldt ook voor de Amerikanen.