Home Het hoge woord: Onderzoek de levende mensen

Het hoge woord: Onderzoek de levende mensen

  • Gepubliceerd op: 6 juni 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Herman Amersfoort

De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek wil meer aandacht voor de Gouden Eeuw en de VOC. Dat riekt naar Nederland als één groot Openluchtmuseum. We moeten schrijven voor én over nog levende mensen.


De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) slaat een nieuwe weg in. De strategienota Thema’s met Talent, die NWO op de Dag van de Arbeid aanbood aan minister Hermans, wijst negen brede onderzoeksthema’s aan die het wetenschappelijk onderzoek een nieuwe richting moeten geven. Als de minister over de brug komt met de benodigde 240 miljoen aan extra financiële middelen, gaat het lukken. Historici moeten het hebben van het thema `cultureel erfgoed’. Het rapport stelt dat taal en cultuur bepalende elementen zijn in de ontwikkeling van regionale en nationale identiteiten. Daarbij speelt `cultuurbeleving in de (vrije)tijdsbesteding van de mens’ een belangrijke rol. Bovendien vormt het culturele aanbod voor toerisme en bedrijfsleven een `(economische) concurrentiefactor’ van betekenis. NWO wil met deze thema’s inspelen op `de actuele ontwikkelingen in de wetenschap en in de maatschappij’.
        Het moeten dit soort frases zijn geweest die sommige commentatoren kopschuw hebben gemaakt. Het heette in de kranten tenminste dat vrij onderzoek zou worden ingedamd, dat de studeerkamergeleerde zou uitsterven en dat de wetenschapsbeoefenaar zijn of haar ivoren toren voorgoed zou verlaten. Hoe slecht dat is, moest blijken uit het weer eens van stal gehaalde dreigement dat Huizinga zijn Herfsttij der Middeleeuwen nooit zou hebben kunnen schrijven onder een dergelijk financieringsregime.
        Nu zal niemand meesterwerken als Herfsttij willen missen. Maar tegelijkertijd weten we allemaal dat grensverleggend onderzoek niet alleen afhankelijk is van eenzame genieën, maar ook in programma’s vorm kan krijgen. En laten we het ook eens van een andere kant bekijken. Het beoefenen van de wetenschap in een `dialoog met de samenleving’, zoals NWO wil, is een gezondere ambitie dan die van de avant-garde uit de jaren zeventig, die aankondigde door middel van maatschappijkritiek de samenleving te veranderen.
        Daarbij zullen historici handig genoeg zijn hun bestaande of sluimerende onderzoeksplannen in de mal van het voorgeschreven thema te gieten. Thema’s met Talent roemt de onderzoeksmogelijkheden naar de Gouden Eeuw, en ziedaar: de Universiteit van Amsterdam is inmiddels een groot multidisciplinair onderzoeksproject rijk, precies op dit terrein. Andere universiteiten zullen wel raad weten met de Verenigde Oost-Indische Compagnie, die de nota ook als zwaartepunt aanmerkt.
        Tot slot moeten we oppassen voor een overtrokken idealisering van die vrije wetenschapsbeoefening in ivoren torens. Het is de vraag of die ooit heeft bestaan. Een eigenschap van de geschiedwetenschap is juist dat die altijd een afspiegeling is geweest van de tijd waarin ze werd beoefend. Elke tijd stelt zijn eigen vragen aan het verleden. En elke tijd heeft zijn historici gevonden die deze vragen wilden onderzoeken. Het is niet zo’n ramp als dat effect nu eens wordt versterkt door `te sturen met geld’, zoals dat in de management-dieventaal van onze tijd heet.

Oorlogvoering
Het enige wat NWO valt te verwijten, is dat zij met het aanwijzen van de Gouden Eeuw en de VOC als cultureel erfgoed ten dienste van toerisme en bedrijfsleven zelf niet zo’n vernieuwende opvatting van die onvolprezen dialoog met de samenleving huldigt. Het riekt een beetje naar Nederland als één groot openluchtmuseum met de Nederlanders als suppoosten. Er moeten toch meer mogelijkheden zijn!
        De geschiedwetenschap kent één deelgebied dat per definitie in direct contact staat met de huidige samenleving. Het is ook een vakgebied dat duidelijk maakt wat die dialoog, waarover de NWO-nota nog op een beleidsmatig abstractieniveau spreekt, in de dagelijkse praktijk van het onderzoek inhoudt. Ik heb het over de eigentijdse geschiedenis. Omdat mij dat goed uitkomt, definieer ik die als het onderzoek naar het verleden dat de huidige generaties uit eigen ervaring kennen. Wie zich op dit terrein beweegt, schrijft voor én over nog levende mensen.
        Toen het SOTO-onderzoek van start ging, vroeg een televisie-interviewer wat de opbrengst ervan kon zijn voor de onderzochte groepen. Het antwoord was dat het project de daden en belevenissen van deze mensen `een plaats zou geven in de geschiedenis’. Bedoeld werd de geschiedenis zoals historici die volgens de regels van hun kunst onderzoeken en zoals ze die in het geschreven woord vormgeven. Van de kant van de historicus gezien was dit het enig juiste antwoord. De kwestie is echter dat niet alle betrokkenen daar zelf genoegen mee nemen. Daar kan heel wat `dialoog met de samenleving’ uit voortvloeien.
        Zelf beweeg ik mij op het gebied van de militaire geschiedenis. De core business van de militair-historicus is de geschiedenis van de oorlogvoering. Al brengen staten en hun krijgsmachten het grootste deel van hun tijd op voet van vrede door, de oorlog is, naar de woorden van de Pruisische militair en denker Carl Clausewitz, wat de markt is voor de koopman – de plaats waar de onderlinge krachtsverhoudingen worden bepaald en de waarde der dingen tot stand komt.
        Oorlogen zijn krachtmetingen waarin hoge belangen op het spel staan. Hun afloop heeft reeds bij een overwinning, en meer nog bij een nederlaag, langdurige gevolgen voor de betrokken samenlevingen. Ze hebben dan ook dikwijls een nasleep in de vorm van wederzijdse aantijgingen over de behandeling van krijgsgevangenen of andere schendingen van het oorlogsrecht. Een andere favoriete bezigheid is de bepaling van de schuld aan het conflict. De uitslag daarvan wordt graag vertaald in financiële claims, tijdelijke bezetting van grondgebied, juridische afrekeningen voor oorlogstribunalen of het verzetten van de wet bij de verliezer.

Goed en kwaad
Zoals staten langs deze weg het voorbije conflict `een plaats geven in hun geschiedenis’, moeten de individuen die van deze gebeurtenissen deel uitmaakten dat ook. In concreto praten we dan, wat Nederland aangaat, over de veteranen van de Tweede Wereldoorlog en over die van de oorlog in Indonesië tussen 1945 en 1950. Zij, deze veteranen dus, blijken een dubbelzinnige verhouding te hebben tot de geschiedschrijving over die conflicten. Aan de ene kant zien zij deze als een vorm van maatschappelijke erkenning en waardering van hun daden. En dat ligt ook voor de hand; ze voerden die oorlog ooit uit naam van diezelfde samenleving. Aan de andere kant koesteren ze verwachtingen waaraan de historicus niet altijd wil of kan voldoen. Dat doet zich voor wanneer de veteranen in de geschiedschrijving hun eigen herinneringen en opvattingen bevestigd willen zien.
        Dat moet wel tot teleurstelling leiden. Die herinneringen en opvattingen staan op z’n minst gedeeltelijk in dienst van de persoonlijke verwerking van dramatische belevenissen op en bij het slagveld. Dat is een normale functie van het geheugen. Maar de historicus geeft op een geheel andere wijze betekenis aan diezelfde gebeurtenissen. Hij werkt vanuit een vraagstelling; hij selecteert en weegt zijn bronnen kritisch; hij analyseert, interpreteert en plaatst alles in zijn brede context. Al doende verwerpt, bevestigt en verandert hij aspecten van het bestaande beeld van het verleden. Dat is het voortgaande proces van de wetenschap, of dat de direct betrokkenen nu bevalt of niet.
        `De generatie die de oorlog (inclusief de dekolonisatie in Indië) nog heeft meegemaakt’ was al voor de herdenkingsjaren 1990-1995-1999 druk doende Nederland te voorzien van allerlei nieuw `cultureel erfgoed’ als monumenten, musea, kunstvoorwerpen, restauratieprojecten, interviewcollecties, bronnenpublicaties, prijzen, onderscheidingen, memoires, poëzie, herinneringsliteratuur, herdenkingsplechtigheden en wat dies meer zij. Die zaken zijn een uitdrukking van de manier waarop deze generatie haar verleden wil zien. Dit gebeurt tegen de achtergrond van een maatschappelijk bewustwordingsproces waarbij de Tweede Wereldoorlog is uitgegroeid tot een absolute maatstaf voor goed en kwaad. Het zal niet lang duren eer dit proces zelf voorwerp van onderzoek wordt. In Grijs Verleden heeft Chris van der Heijden daarvan al een voorproef gegeven. Waar wacht NWO nog op?

In `Het hoge woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen. Herman Amersfoort is hoogleraar militaire geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en plaatsvervangend hoofd van de sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht in Den Haag.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.