Home Het hoge woord: De VOC is meer dan een juichgeschiedenis

Het hoge woord: De VOC is meer dan een juichgeschiedenis

  • Gepubliceerd op: 26 maart 2002
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Maarten Prak
  • 6 minuten leestijd
Het hoge woord: De VOC is meer dan een juichgeschiedenis

De Verenigde Oost-Indische Compagnie heeft de Nederlanders in het verleden heel wat opgeleverd. Vierhonderd jaar later vieren we dat van Amsterdam tot Meliskerke. Maar wat vieren we eigenlijk?

Het is natuurlijk een teken des tijds dat de belangrijkste historische herdenking dit jaar de oprichting van een multinational betreft. Wie denkt dat dat alleen maar toeval is, kan ik een bezoekje aanbevelen aan de officiële website van de Stichting Viering 400 jaar VOC. `Wat vieren we?’ is een van de belangrijkste vragen die daar wordt gesteld. Het onverbloemde antwoord luidt: het belang van `een wereldwijde oriëntatie, ondernemerschap, innovatie en vakmanschap’. Niet alleen heeft dat de Nederlanders in het verleden heel wat opgeleverd, het is volgens de stichting ook zo belangrijk voor de toekomst van Nederland dat de aandacht voor deze aspecten is verheven tot doelstelling van de hele viering.

Daarvoor heeft niet alleen de regering een bedrag op tafel gelegd, maar zijn ook enkele bekende en minder bekende bedrijven als ABN/AMRO, beursexploitant Euronext, Heineken en de off-shore bedrijven Fugro en IHC/Caland bereid gevonden om in de beurs te tasten. Hun logo’s prijken prominent op de site van de stichting, die daarmee gestalte geeft aan het poldermodel, dat zelf ook weer in de geschiedenis van de VOC teruggeprojecteerd kon worden. `Deze geslaagde bundeling van krachten: het plaatsen van de V voor de OC. Dat gaan we vieren,’ lacht het computerscherm ons toe.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Aan activiteiten geen gebrek. Wie wil, kan de rest van dit jaar elk weekeinde historisch verantwoord doorbrengen met een of ander VOC-uitstapje. Er zijn niet alleen tentoonstellingen op de bekende locaties, zoals het Rijksmuseum en het Amsterdams Historisch Museum, maar ook in de botanische tuin in Delft en het Zijdemuseum in Meliskerke. Er is een Erfgoedroute langs de VOC – lieux de mémoire in Hoorn, Enkhuizen en Texel; er zijn overal lezingen, symposia en andere bijeenkomsten. En alsof dat nog niet genoeg is, wordt de aftrap voor de herdenking op 20 maart gegeven in de Ridderzaal zelf en vindt een maand later aan het Binnenhof ook nog een symposium plaats.

Tienduizend personeelsleden

Wat er bij die verschillende gelegenheden aan bod komt, laat zich raden. De VOC was de eerste maatschappij op aandelen; ze werd opgericht om een einde te maken aan de moordende concurrentie tussen de verschillende firma’s, later aangeduid als `voorcompagnieën’, die in de voorgaande jaren waren opgericht voor de handel met Oost-Azië. In Azië had hun optreden de prijzen opgedreven zodra duidelijk werd dat de vraag toenam. Maar in Europa gebeurde het tegenovergestelde als gevolg van het grotere aanbod.

Dat was misschien in het belang van de producenten in Azië en de consumenten in Europa, maar niet in dat van de bedrijven. En dat was ook in de zeventiende eeuw doorslaggevend. Op 20 maart 1602 kregen de samenwerkende compagnieën gezamenlijk een charter van de Staten-Generaal dat hun het alleenrecht verleende voor de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop. Sommige sprekers zullen misschien ook wijzen op de moderne organisatie van de VOC, waarin de plaatselijke werkmaatschappijen, Kamers geheten, een aanzienlijke eigen verantwoordelijkheid hadden, binnen de algemene beleidslijnen uitgezet door de raad van bestuur, de Heren XVII.

Hoe het ook zij, de VOC groeide in hoog tempo uit tot wellicht het grootste bedrijf van zijn tijd, met in de hoogtijdagen meer dan tienduizend Europese personeelsleden in Azië en enkele duizenden in de Republiek zelf. Plus natuurlijk een onbekend aantal mensen dat lokaal werd geworven op de talrijke vestigingen in Indonesië, India, Japan, Sri Lanka, Taiwan en Zuid-Afrika. Ongetwijfeld zal aandacht worden besteed aan alle exotische producten die de Nederlandse markt bereikten dankzij de handelscontacten in Azië.

Ook de economische betekenis van de VOC zal ruimschoots aan bod komen. Daarbij zal het misschien enige moeite kosten om weerstand te bieden aan de verleiding om de VOC te verheffen tot het fundament van de spectaculaire economische groei die in de zeventiende eeuw van de Republiek het rijkste land in Europa, en misschien wel ter wereld, maakte. Maar juist daarover zijn de geleerden het nog niet eens. Voor de Engelse historicus Jonathan Israel staat het belang van de specerijenhandel buiten kijf. In De Republiek, 1477-1806 beschouwt hij deze rich trades als een voorwaarde voor de Nederlandse overheersing in de internationale handel, die op zijn beurt weer de grondslag vormde voor de groei van de economie.

Maar in Een economische geschiedenis van Nederland van de historici Jan de Vries en Ad van der Woude, over de Nederlandse economie in deze periode, is de toon aanzienlijk ambivalenter. Inderdaad, het belang van de koloniale handel, en dan met name die met Azië, was groot, zeker als men in aanmerking neemt dat die geheel in handen was van slechts één bedrijf. Maar de cijfers die worden gebruikt om dit aan te tonen, demonstreren tegelijkertijd dat de Europese handel van de Republiek veel omvangrijker was. Het blijft dan ook goed om te bedenken dat, hoeveel werknemers de VOC ook had, het Nederlandse leger in die periode drie tot zes keer zo groot was. De grootste werkgever van de Republiek was dus niet een bedrijf, maar de overheid.

Slavenarbeid

We zullen de komende maanden het nodige horen over Nederland als wereldmacht, een status die ons kleine land na de zeventiende eeuw uitsluitend te danken had aan de Aziatische koloniën. Hopelijk zullen veel sprekers en tentoonstellingen aandacht besteden aan de talrijke manieren waarop de Nederlandse cultuur is veranderd dankzij de contacten met Azië. Maar wat gaat er gebeuren met wat de officiële stichting fijntjes aanduidt als `de schaduwzijden’, zonder er verder ook maar een woord aan vuil te maken?

Onder de kenners is het uiteraard bekend dat de VOC zich bediende van slavenarbeid als dat zo uitkwam. Dat eenderde van alle Europeanen die in dienst van de Compagnie naar de Oost vertrokken nooit terugkwam. Dat de arbeidsvoorwaarden bij de VOC in de achttiende eeuw zo slecht waren dat alleen wie ten einde raad was zich aanmeldde. Dat de Compagnie er in de zeventiende eeuw niet voor was teruggeschrokken om hele eilanden in de Molukken te ontvolken ten behoeve van de monopolieproductie van muskaatnoten. Maar ook dat zich tegelijkertijd in Batavia een verbluffende mengeling van sociale culturen kon ontwikkelen die van de stad een toonbeeld van de multiculturele samenleving maakte.

De VOC en alles wat die met zich meebracht, was zoveel meer dan de eendimensionale juichgeschiedenis van Nederlands ondernemerschap die de Stichting Viering 400 jaar VOC ervan probeert te maken. Het zou een enorme gemiste kans zijn als dat niet ook aan bod zou komen.

In `Het hoge woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleiding van actuele ontwikkelingen. Maarten Prak is hoogleraar economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Utrecht en auteur van `Gouden Eeuw. Het raadsel van de Nederlandse Republiek’ (maart 2002). De website van de Stichting Viering 400 jaar VOC: www.voc2002.nl.