Home Goudschat verdrijft kredietcrisis

Goudschat verdrijft kredietcrisis

  • Gepubliceerd op: 24 september 2013
  • Laatste update 05 apr 2023
  • Auteur:
    Martin Hendriksma
  • 13 minuten leestijd

Bij Terschelling verging in oktober 1799 het Britse fregat de Lutine. Aan boord waren honderden staven goud en zilver, bestemd voor Hamburg. Kooplieden en bankiers wilden daarmee deze stad en uiteindelijk heel Europa voor een financiële crisis behoeden.

Het was een regelrechte noodkreet die de Engelse gezant James Craufurd op 20 september 1799 vanuit Hamburg naar zijn regering in Londen stuurde. Gezien het alarmerende aantal en de omvang van de faillissementen in de Hanzestad, diende de Bank of England zo snel mogelijk te voorzien in een kasloket.

Daar moesten Londense kooplieden eenmalig hun wissels verzilveren en de opbrengst meteen de Noordzee over sturen. Cash geld, wist Craufurd, was de laatste mogelijkheid om Hamburg nog van een bankroet te redden. Als Hamburg failliet ging, dreigde die stad heel Europa mee te sleuren in een golf van economische rampspoed.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De Engelse gezant kende de oorzaak van de crisis: ‘extravagant speculating in West India produce.’ Na een periode van hoogconjunctuur dreigde plotseling het ravijn van de recessie, in gang gezet door kooplieden die in hun graaidrift de reële waarde van de door hen verhandelde specerijen allang niet meer zagen. De parallellen met onze Europese bankencrisis liggen voor het opscheppen. Met één saillant verschil: de huidige Europese economische motor, Duitsland, moest in 1799 juist aan het infuus.

Gedurende vijf jaar had de onafhankelijke Hanzestad kunnen profiteren van de Franse inval in de Republiek, die was begonnen in oktober 1794. Sinds Amsterdam door de troepen van generaal Pichegru was bezet, was Hamburg voor de Engelsen de nieuwe doorvoerhaven naar het Europese achterland. Suiker, koffie en andere West India produce werden bij hoogwater de Elbe op gevaren. Aan afzet geen gebrek.

Veel leden van de Franse adel waren na de revolutie van 1789 hun vaderland ontvlucht en in Hamburg beland. De immigranten brachten zwier en koopmansgeest in de provincieplaats. Handelsfirma’s schoten er als paddenstoelen uit de grond.

Ervaren handelaren voerden hun zaak volgens de lokale mores met behoedzaam opgebouwd familiekapitaal. Nieuwe Hamburgse firma’s beleenden hun geld of gokten hun vermogen bij elkaar op de beurs. Vooral wissels waren een geliefd object voor speculatie: een schuldbrief van een leverancier werd door de verkoper direct weer als betaalmiddel in een volgende transactie ingezet.

Zo ontstonden piramides van leningen, zonder dat er nog een reëel bedrag in goederen tegenover stond. Een wereld gebaseerd op broos vertrouwen. Als één koopman in die keten afhaakte en niet kon betalen, stortte het bouwwerk in. Maar zolang de prijzen bleven stijgen, dacht niemand daaraan.

Die winter was de rente op de Hamburgse beurs verder opgeklommen van 8 naar 11 procent. De suikerprijs ijlde naar nieuwe records. Nergens kon je zo snel rijk worden als in Hamburg. Tot mei 1799. Het Elbe-water, dat in dat koude voorjaar eindeloos bevroren bleef, had de doorvoer van goederen maanden gestremd. De pakhuizen langs de rivier puilden uit.

Woonhuizen kregen in Hamburg een tijdelijke bestemming als voorraadschuur. Geen baal kon er nog bij. Het vervolg was een simpel lesje economie. Als het aanbod van goederen de vraag te boven ging, kon dat op den duur slechts één ding betekenen: prijsdaling. In een ommezien verloren de Hamburgse wissels hun waarde. De piramide stortte in.

Engelse kranten hadden die nazomer van 1799 amper genoeg papier om de overlijdensadvertenties van Hamburgse handelsfirma’s te herbergen. Achter elke naam vermeldden ze de openstaande schuld. 10 september, Dobbeler en Hesse: 1.468.700 mark. 18 september, Reinhold en Brachenbauer: 323.000 mark. 20 september, Dreves, Adeney en Co: 759.500 mark… Een eindeloze lijst.

Ook voorname handelshuizen als Goverty en Rodde dreigden kopje-onder te gaan, en zelfs Wolf Levin Popert, het belangrijkste huis van Hamburg, was niet langer veilig. Als Popert failliet ging, kon de Hamburgse beurs wel sluiten. Een delegatie van Hamburgse kooplieden wendde zich tot het stadsbestuur van Berlijn om daar ‘een geldlening van drie miljoen rijksdaalders te negociëren’. Berlijn wilde zijn vingers niet aan de kwestie branden: zie dat geld later nog maar eens terug te krijgen. Het kasloket zoals James Craufurd dat september 1799 aan Londen vroeg, was voor Hamburg de laatste reddingsboei.

Craufurds suggestie was even logisch als pikant. Sinds twee jaar was het door de Bank of England uitgegeven bankpapier niet meer inwisselbaar voor goud. Een reeks slechte oogsten had Engeland gedwongen graan te importeren dat duur moest worden betaald. De recente opkomst van Hamburg als handelsstad, als centrale beurs van Europa, stuwde de uitstroom van Engels geld verder op. En het weinige goud dat in Engeland achterbleef, lag vooral bij de Britse burgers thuis. Ze hadden het massaal opgepot uit vrees voor een aanval van Napoleons troepen.

Door deze ontwikkelingen viel de goudvoorraad in de kluizen van de Bank of England in 1797 terug tot minder dan 1 miljoen pond sterling. Te weinig om al het bankpapier in omloop fatsoenlijk te dekken: als de Britten hun tegoeden zouden opvragen, ging de Bank failliet. Maar ten tijde van de crisis in Hamburg was de goudvoorraad van de Bank of England dankzij haar strenge beleid alweer toegenomen tot ruim 7 miljoen pond sterling, een betrekkelijk veilige marge. Hamvraag: mocht die nu voor Hamburg weer op het spel worden gezet?

Craufurds verzoek had alleen kans van slagen als Londense handelshuizen daadwerkelijk bereid waren via dat kasloket baar geld aan Hamburg uit te lenen. Of ze het ooit terugzagen, was nog maar de vraag. Vertegenwoordigers van de firma’s staken de koppen bij elkaar. Ze onderschreven de analyse van de Britse gezant: als handelshuis Popert overeind bleef, hoefde Hamburg niet om te vallen. En als Hamburg niet omviel, bleef ook Londen overeind. Dus schoven ze hun aarzelingen terzijde. Er moest zo snel mogelijk een grote som privaat geld worden geregeld om de kredietwaardigheid van Hamburg te herstellen.

De twee initiatiefnemers van deze kapitaalinjectie waren de broers Benjamin en Abraham Goldsmid. Rond 1763 hadden ze als schooljongens met hun Joodse ouders het economisch in versukkeling geraakte Amsterdam verruild voor het nieuwe wereldcentrum Londen. Daar bouwden ze later hun handelshuis Goldsmid & Co uit tot een van de succesvolste firma’s van de City.

Hun rijkdom dankten ze aan een warme relatie met de Engelse regering-Pitt. Als er weer eens 100.000 pond sterling soldij moest worden geregeld voor de invasietroepen overzee, dan verzorgde Goldsmid de financiering door middel van exchequer bills: leningen met een gegarandeerde rente waarop Londense geldschieters via obligaties van 1000 pond konden intekenen. Op elke lening incasseerde Goldsmid enkele tienden procenten aan commissie. Ten tijde van de Napoleontische oorlogen van eind achttiende eeuw was het een miljoenenbusiness. In luttele jaren werden de Goldsmids schatrijk.

Hun goede naam moet een rol hebben gespeeld bij het positieve besluit van de Bank na het verzoek van James Craufurd. Het court of directors stemde ermee in dat eenmalig goud, zilver en cash uit de kluis van de Bank of England aan de Britse kooplieden werd verkocht tot een maximumbedrag van 350.000 pond sterling (omgerekend zo’n 4,4 miljoen mark). ‘Op voorwaarde dat zij verzocht zullen worden het gehele bedrag met de grootste spoed naar Hamburg te verschepen.’

Alleen al het gerucht van het ophanden zijnde geldtransport deed de koersen stijgen. ‘We kunnen niet anders dan onze hoop uitspreken dat de storm begint over te waaien en de chaos die ons heeft getroffen verleden tijd is,’ schreef de Londense firma Shootbred & Williams, handelaren in sterkedrank, aan hun Hamburgse zakenpartner. ‘Er is vandaag een behoorlijke handel in suiker geweest, waar niemand de afgelopen drie weken een cent in wilde steken. De Bank is niet alleen royaal met kortingen op de proppen gekomen, maar heeft ook haar bullion office geopend voor iedereen die muntgeld wil kopen met de bedoeling om dat te verzenden.’

In het spoor van Goldsmid & Co tekende de ene na de andere bankier en koopman op het transport in. Het werden er uiteindelijk zoveel dat de gebroeders Goldsmid zich op 7 oktober gedwongen zagen admiraal Duncan van de Britse marine in te schakelen. Had die een schip ter beschikking, waarmee al dat goud veilig naar Hamburg kon worden verscheept? Zonder zijn leidinggevende lords of the admiralty te raadplegen, stelde de admiraal direct een van zijn oorlogsschepen beschikbaar: de Lutine. De Amsterdamse broers Goldsmid konden de redding van Hamburg ter hand nemen.

Amper twee weken waren er sinds het eerste verzoek van gezant James Craufurd verstreken. Meteen kwam de redding van Hamburg, en daarmee van Europa, op gang. Het staat in schril contrast tot de stroperige Brusselse beraadslagingen over kredieten aan op te grote voet levende Grieken of Cyprioten. Waarom lukte in 1799 wel wat het verdeelde Europa nu zo moeizaam afgaat?

Behalve het belang van Hamburg stond bij de Goldsmids en de Bank of England eind achttiende eeuw het eigen belang voorop. Als de Londense handelshuizen hun vorderingen op Hamburg moesten blijven afschrijven, gingen binnen een paar maanden geheid ook grote delen van de City plat. Dat de bankbestuurders daar gevoeliger voor waren dan nu, heeft alles te maken met de dunne lijn tussen commercie en bestuur. De Bank of England was in 1799 nog allesbehalve de onkreukbare, onafhankelijke toezichthouder op het Britse bankverkeer. Haar board of directors bestond uit een afvaardiging van kooplieden, die begrijpelijkerwijs hun eigen zakelijke belangen sterk in de besluitvorming lieten meewegen.

Ook de dominante rol van Asjkenazische Joden in de Londense financiële wereld speelde een rol. Net als bij de Goldsmids lagen hun roots op het Europese continent. Dat had een tweeledig effect: zij onderhielden nauwe banden met hun op het continent achtergebleven familieleden en handelsrelaties – vandaar hun betrokkenheid bij Hamburg. En ze waren in Londen als snel opgeklommen immigranten nog voortdurend bevreesd hun riante positie te verspelen.

‘Patriotic activism’, noemt de Britse historica Linda Colley het. Je opzichtig inzetten voor het nieuwe land was voor succesvolle immigranten de enige manier om op de lange termijn te kunnen wedijveren met de oude Britse landadel. Dus droegen de Goldsmids grif bij aan fondsen voor goede doelen als een Joods ziekenhuis en ondersteunden ze weduwen en weeskinderen van zeelieden. Na een eerste storting werd via fund-raising dinners jaarlijks nieuw kapitaal vergaard.

Ook de redding van Hamburg was te beschouwen als een daad van ‘patriotic activism’. Als de Engelse kooplieden niet te hulp schoten, zou Hamburg zich voor een lening tot de Fransen moeten wenden. Dan dreigden de Engelsen na Amsterdam ook hun invloed in de Elbe-stad aan Napoleon te verspelen.

Op 9 oktober stak de Lutine ’s ochtends in alle vroegte in Yarmouth van wal. Bureaucratische zaken als tolheffingen waren voor deze ene zaak van national import terzijde geschoven. In het ruim van het Britse fregat bevonden zich een kleine vijfhonderd staven goud en zilver, plus vele tientallen kisten met Spaanse matten (muntgeld). Een twintigtal kooplieden begeleidde het goud naar Hamburg, met als centrale figuur de Joodse notaris Joseph Schabracq, net als de Goldsmids een aantal decennia eerder van Amsterdam naar Londen overgestoken.

De afloop van het transport is bekend: de Lutine strandde op de avond van 9 oktober op mysterieuze wijze in een noordwesterstorm vlak boven Terschelling. De Britse goudschat werd door de bestuurders van de Bataafse Republiek meteen als oorlogsbuit geconfisqueerd. Met stekers en tangen, en later met tinbaggermolens, torens en werkeilanden, werden de afgelopen tweehonderd jaar officieel zo’n 100 staven zilver en 112 staven goud opgevist: een deel van de schat die Hamburg had moeten redden.

Het verlies van de Lutine met naar schatting 240 bemanningsleden – van wie slechts één zou overleven – en twintig kooplieden aan boord, veroorzaakte een schok in Londen. Maar tijd voor rouw was er gezien de kritieke situatie niet. Op 24 oktober stond de toestand in Hamburg opnieuw op de agenda van de board of directors van de Bank of England. Zij stemden erin toe dat er nogmaals voor 150.000 pond sterling aan baar goud aan de Londense kooplieden werd verkocht – een transport dat ruim een week later wél de Elbe-stad zou halen. Deze kapitaalinjectie bleek voldoende om het vertrouwen op de Hamburgse beurs te herstellen.

‘At last we begin to breathe from that violent crisis to which we were given up,’ tekende de Hamburgse correspondent van de Sunday Monitor op 4 november op. ‘Het vertrouwen herleeft. […] Het verlies van de schatten aan boord van de Lutine komt geheel voor rekening van de Engelsen. Het heeft ons geen ander ongemak bezorgd dan wat vertraging bij sommige betalingen.’ Het klonk ineens alsof de dreigende crisis slechts een koutje betrof.

Maar zo makkelijk kwamen de Hamburgers er niet van af. Vrijwel tegelijk met het goudtransport had de neutrale Hanzestad de in een Hamburgse cel gevangengehouden Ierse vrijheidsstrijder James Napper Tandy na een maanden slepende kwestie aan Londen uitgeleverd. Voor de buitenwereld bestond er een verdacht verband tussen het goud en Tandy’s uitlevering: was Tandy door de Britten opgekocht?

Napoleon was des duivels over dit ‘verraad’. Hij blokkeerde alle Franse havens voor schepen uit Hamburg. Het kwam de economisch herrezen Hanzestad duur te staan: de Franse generaal hield zijn poot nog twee jaar stijf. Uiteindelijk wilde Napoleon het embargo van Hamburgse schepen alleen opheffen als daar een fors bedrag tegenover stond. In april 1801 kocht Hamburg de Franse blokkade af voor 4,5 miljoen franc, omgerekend zo’n 200.000 pond sterling. Een enorme som – 60 procent van het totale bedrag dat de Bank of England twee jaar eerder voor de redding van Hamburg had vrijgegeven.

Zo kwam het Britse goud uiteindelijk vooral aartsrivaal Frankrijk ten goede. Plus de enkele Nederlandse visser of duiker die erin slaagde een deel van de goudschat bij Terschelling uit zee te halen. Voor de dreigende financiële crisis in Hamburg en Europa maakte dat in 1799 geen verschil. Die was dankzij het initiatief van de Engelse gezant Craufurd én de Amsterdamse broers Goldsmid binnen vijf weken afgewend.

Dit is een bewerkt fragment uit Lutine, de spannendste Nederlandse goudjacht ooit van Martin Hendriksma. Het boek verschijnt deze maand bij uitgeverij De Geus en is voor € 19,95 te koop in onze webshop: www.historischnieuwsblad.nl/webshop.

Meer lezen

De internationale belangenverstrengeling van kooplieden en bestuurders aan het eind van de achttiende eeuw komt scherp naar voren in At spes non fracta, Hope & Co. 1770-1815 (1974) van M.G. Buist, waarin de voorloper van de huidige bank MeesPierson centraal staat.

Wie zich wil verdiepen in de vroege geschiedenis van de Britse marine is erg gebaat bij The Command of the Ocean. A Naval History of Britain, 1649-1815 (2004) van N.A.M. Rodger. Een gedetailleerd en meeslepend boek, dat niet alleen de bestuurlijke kant beschrijft, maar ook het ruwe leven op zee.

Over goudschip de Lutine verscheen eerder De Lutine, 1799-1999, de raadselachtige ondergang van een schip vol goud (1999) van Gerald de Weerdt en Bert Huiskes, waarin elf deskundigen zich buigen over verschillende facetten van het schip, de lading en zijn ondergang. Met fraaie illustraties.