Waren er nu wel of geen wijngaarden in de Lage Landen in vroeger eeuwen? Het antwoord daarop is ja, die waren er, maar van heel groot belang waren ze, in ieder geval boven de grote rivieren, niet. Hoe zat het nu precies?
Hoewel de wilde wijnstok, Vitis vinifera ssp sylvestris, in grote delen van Duitsland al in de Romeinse tijd langs de Rijn moet zijn voorgekomen (en nog voorkomt), is het niet waarschijnlijk dat er druiven tot wijn verwerkt werden in onze nattige en drassige Rijndelta. Varro, een Romeins auteur uit de eerste eeuw voor Chr., merkt in zijn De Re Rusticarum op: ‘Toen ik aan de andere kant van de Alpen in het binnenland van Gallië het Rijnleger commandeerde, heb ik gebieden bezocht waar noch wijnranken, noch olijfbomen, noch fruitbomen groeiden.’
Bewijzen voor wijnbouw uit de eeuwen kort na het begin van onze jaartelling zijn er eigenlijk niet. Druivenpitten uit die tijd zijn in onze streken heel weinig gevonden. Bovendien kunnen ze ook op import van rozijnen duiden. En als er al wijngaarden waren, dan alleen in de zuidelijkste delen van ons land. Het is op zich goed voor te stellen dat er bij een Limburgse villa, net als in Romeins Britannia, een wijngaard werd aangelegd. Tot op heden zijn er echter geen sporen van gevonden.
Gerberga van Saksen zou in 968 haar bezittingen – inclusief wijngaarden, mogelijk gelegen in Limburg en Noord-Brabant – hebben nagelaten aan een abdij in Reims
Als oudste bekende vermelding van wijngaarden in onze streken geldt een oorkonde uit 968, betreffende het huidige Zuid-Limburg. Gerberga van Saksen, dochter van de eerste koning van Duitsland Hendrik de Vogelaar, schonk aan de Abdij van Saint-Rémi te Reims haar bezittingen in Meerssen in de Maasgouw met alle gebieden die daarbij hoorden. Dat waren landerijen in Klimmen (Limburg), Lithoyen (Noord-Brabant), Herten (Limburg) en Angleur (provincie Luik in België). In die oorkonde komt éénmaal het woordje vineis, wijngaarden, voor, zonder precieze aanduiding waar die wijngaarden lagen. De oorkonde is bovendien waarschijnlijk een vervalsing uit 1138. Of er rond 968 echt wijngaarden in Limburg waren, is dan ook niet met zekerheid te zeggen. Bovendien is de formulering van de opsomming van de te schenken landerijen, waaronder wijngaarden, vrij standaard. Het is niet ondenkbaar dat deze gekopieerd werd in allerhande oorkonden, zonder op de exacte formulering te letten.
De verstandige hovenier (1669) toont hoe je wijn verbouwt. Afbeelding: Universiteitsbibliotheek Utrecht
Voor de hele Middeleeuwen geldt dat er wel aanwijzingen zijn voor wijngaarden in het zuiden van ons land, maar dat het sprokkelen blijft. In Midden-Limburg lag de oudst bekende wijngaard in 1266 ergens in de omgeving van Roermond. In Zuid-Limburg zijn uit archiefstukken wijngaarden bekend bij Haanrade, Maastricht, St. Pieter, Kloosterrade, Sittard, Ulestraten, Epen, Vijlen en tussen Valkenburg en Schin‑op‑Geul. Vooral steile, op het zuiden gerichte hellingen waren (en zijn) er uitstekend geschikt voor wijnbouw. Volgens geografen zijn sommige middeleeuwse wijngaarden nu nog te herkennen aan de aanwezigheid van kleine terrassen of graften. Over de omvang van die wijnbouw is echter weinig bekend.
Gilde van wijngaardsnoeiers
Aanwijzingen voor kleinere wijngaarden of een enkele wingerd in de noordelijke delen van ons land komen alleen uit de bewoonde omgeving, in de beschutting van muren of steden. Zo zou de burcht van Oostvoorne al rond 1300 een wingerd gehad hebben, had Goes een gilde van wijngaardsnoeiers en werden er bij de kastelen van Schoonhoven en Gouda druiven geteeld.
In ‘s-Hertogenbosch werden rond 1400 achter het stadhuis wijnstokken langs een latwerk geleid. In Amersfoort stonden in de zestiende eeuw druivenstokken in de tuin van het Lazarushuis. En aan het eind van die eeuw hadden zowel de Paulusabdij als het Paushuize in Utrecht een wijngaardsnoeier in dienst. De Italiaanse reiziger Ludovico Guiccardini, die rond 1600 in Antwerpen woonde, bevestigde deze situatie. Hij merkte op dat er in de Nederlanden vooral wijngaarden waren in steden en dorpen, maar weinig in het open veld.
Een Italiaanse reiziger merkte rond 1600 op dat er in de Nederlanden vooral wijngaarden waren in steden en dorpen, maar weinig in het open veld
Dat er overal wingerden (het Middelnederlandse woord voor druivenstok) en kleine wijngaarden waren, bevestigen ook diverse teksten en prenten. Er is een aantal traktaten in het Nederlands overgeleverd die adviezen geven over het planten en onderhouden van wijnstokken.
In 1518 verscheen bij drukker Thomas van der Noot in Brussel Dbouck van Wondre. In dit verzamelwerk zijn diverse hoofdstukken gewijd aan aanleg, verzorging en bemesting van wijnstokken. Ook het plukken van de druiven en wijnbereiding komen aan bod. Ook op tal van prenten wordt de wijnoogst afgebeeld, vaak in het kader van een de verbeelding van de vier jaargetijden, of op zogenaamde maandkalenders. De wijnoogst was hier dus zeker een bekend gegeven.
Maandbordje (Stedelijk Museum Alkmaar)
Azijn en verjus
In Nederland zoals we dat nu kennen, bestond er dus alleen wijnbouw van enige omvang in de zuidelijke delen, Brabant en Limburg. Wat voor wijn er van de druiven in de noordelijke Nederlanden gemaakt werd, daar moeten we naar gissen. Van hoge kwaliteit zal hij niet geweest zijn. De druiven werden gewoonweg niet écht rijp in ons klimaat. De wijnen uit Leuven, waar wel commerciële wijnbouw was, golden in de Middeleeuwen als de allergoedkoopste, dus van de minste kwaliteit.
Dat zal voor wijnen uit noordelijker gelegen gebieden niet anders geweest zijn. Waarschijnlijk werden ze alleen voor eigen gebruik gemaakt, bijvoorbeeld door een klooster of gasthuis. Mogelijk gebruikten wijnstokeigenaren de druiven zelfs niet voor wijn, maar voor azijn en verjus. Verjus werd gemaakt van onrijp fruit en toegepast in de keuken, onder andere voor sauzen.
Zowel in de noordelijke als in de zuidelijke delen van de Nederlanden nam de druiven- en wijnbouwproductie na 1500 steeds verder af: het zure, goedkope bocht kon niet op tegen de veel betere wijnen die uit Frankrijk en zuidelijk Europa met honderden vaten tegelijk op Zeeuwse en Hollandse schepen werden aangevoerd. Verder kwamen nog eens duizenden liters wijn over de Rijn, van de Duitse wijngaarden.
Kleine IJstijd
Verdere economische omstandigheden als stijgende graanprijzen speelden eveneens een rol. Het werd lonender om graan te verbouwen dan druiven. Oorlogen en de Kleine IJstijd, die aan het eind van de zestiende eeuw het heftigst was, deden de rest. Die Kleine IJstijd was een periode van strenge winters en relatief koele zomers. Hij duurde van de zestiende tot halverwege de negentiende eeuw. Het is niet voor niets dat Giuccardini rond 1600 constateert dat de Nederlanden eigenlijk te koud waren voor wijnbouw!
Pas in de twintigste eeuw is er weer sprake van serieuze wijnbouw in Nederland. Pioniers bevonden zich vooral in Zuid-Limburg. De aanstichter van de opleving was Jean Bellefroid uit het Belgische Borgloon. Bellefroid werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Duitse wijngaarden tewerkgesteld en raakte gefascineerd door wijn. Na de oorlog dook hij in de geschiedenis van de wijnbouw in zijn eigen woonplaats in België. Daarbij ontdekte hij echter vooral aanwijzingen voor wijngaarden rondom Maastricht.
Bellefroid werd tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Duitse wijngaarden tewerkgesteld en raakte gefascineerd door wijn
Het verhaal en de bevindingen van Bellefroid deden Frits Bosch, wijnhandelaar in Maastricht, in 1967 besluiten een paar honderd stokken aan te planten bij de overblijfselen van het middeleeuwse klooster Slavante. Bosch oogstte zijn eerste druiven in 1969, maar hield het zelf niet lang vol. Slavante is momenteel nog wel een wijngaard, maar in bezit van andere eigenaren.
Hugo Hulst, fruitteler op de Apostelhoeve, volgde het voorbeeld van Slavante in 1970. Daarmee is de Apostelhoeve momenteel het langst werkende wijndomein van Nederland. Andere wijnbedrijven van het eerste uur (opgericht vóór 1990) waren onder andere Hoeve Nekum bij Maastricht, De Linie in Made, Fromberg in Ubachsberg, De Daalgaard in Cuijk en Agthuysen/De Vier Ambachten in Zuidland, bij Spijkenisse. Zij gebruikten allen druivenrassen die ook al in de ons omringende landen (Duitsland, Luxemburg, Noord-Frankrijk) aangeplant stonden: onder andere müller-thurgau, auxerrois en pinot gris.
Schimmeltolerant
Rond 1997 waren er zeven wijnbedrijven van enige omvang in ons land, in 2005 was dat aantal gegroeid tot veertig. Deze enorme groei werd mogelijk door de komst van druivenrassen die schimmeltolerant zijn én twee à drie weken eerder rijpen. Na 2000 groeide het Nederlandse wijngaardareaal steeds sneller, en rond 2005 waren er al meer wijngaarden boven de grote rivieren dan eronder. Vooral Gelderland en Overijssel ontwikkelden zich snel, onder andere dankzij subsidies voor plattelandsvernieuwing van de Europese Unie. Iedere Nederlandse provincie heeft inmiddels een wijngaard, al dan niet commercieel van opzet. De provincies Gelderland en Limburg hebben de meeste hectaren wijngaard, respectievelijk 65 en 55 hectare (2015). De wijnstok is stevig geworteld in Nederland, om er voorlopig niet te vertrekken.
Banner afbeelding: Rijksmuseum
Thumbnail afbeelding: Koninklijke Bibliotheek