Home GESCHIEDENIS VAN HOLLAND. II: 1572 TOT 1795. IIIa , IIIb: 1795 TOT 2000

GESCHIEDENIS VAN HOLLAND. II: 1572 TOT 1795. IIIa , IIIb: 1795 TOT 2000

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

Tot 1951 verried de kentekenplaat uit welke provincie een automobiel kwam. Een Zwollenaar die met zijn Overijsselse E naar Haarlem of Den Haag tufte, waar het merendeel van het gemotoriseerd verkeer een G of een H voerde, wilde dat nog wel eens merken. Ach, zo’n provinciaaltje kon toch niet rijden; daar kon je wel even voorlangs schieten.


Zijn Hollanders arrogant? In het laatste deel van de Geschiedenis van Holland staat een afbeelding uit 1858 die dat moet illustreren. We zien een onschuldig wicht, nederig staand, de mantel nog aan, dat kennelijk een dienstje probeert te verwerven bij een chagrijnig, zittend nufje. Onder het tafereeltje: ‘Uit Overijssel, zegt gij? zeer zeker niet – Ik ben van Twenthe.’ De plaat laat volgens de beeldredactie zien ‘op welke grenzeloze domheid de Hollandse werkgeefsters bij hun personeel van elders stuitten’. Het grappige is natuurlijk dat het dienstmeisje het grootste gelijk van de wereld had. Als je uit Twente komt, dan kom je niet uit Overijssel. Op dat punt doet zich een parallel voor tussen Overijssel en Holland: beide gewesten bieden hun inwoners geen overkoepelende identiteit, maar er zijn wel krachtige regionale identiteiten, zoals bij West-Friezen en Tukkers.
        Het is dan ook interessant om de Geschiedenis van Overijssel, die in 1970 vooraan in de rij moderne provinciegeschiedenissen verscheen, te leggen naast de net voltooide, prachtig geïllustreerde Hollandse geschiedenis. De Overijsselse redactie stak drie decennia geleden nog onbekommerd van wal. Er was een provincie, daar werd het verhaal van verteld, en of de inwoners nu een eenheid vormden of niet, dat deed er eigenlijk niet toe. In de nieuwe delen over Holland ligt dat heel anders. Daarin wordt voortdurend getobd over identiteit. Die is uiteraard zwak, maar het aardige is dat juist de verklaring voor de zwakke eigenheid een goede sleutel biedt tot het begrip van de Hollandse geschiedenis.

Toeristische iconen
In de laatste twee eeuwen bestond er geen kans meer een afzonderlijke Hollandse identiteit op te bouwen. Het voormalige graafschap was verdeeld over drie nieuwe provincies – Noord-Brabant, Zuid- en Noord-Holland –, het vormde de kern van het koninkrijk en er was geen enkele noodzaak om zich ergens tegen af te zetten. Het scheppen van een eigen identiteit had in de eeuwen daarvoor moeten gebeuren. Maar waarom geschiedde het toen ook niet erg uitbundig? Daar biedt de parallel met Overijssel inzicht. Zoals in West-Overijssel de steden Deventer, Zwolle en Kampen veel macht hadden, zo werd in Holland de dienst uitgemaakt door achttien stemhebbende steden met Dordrecht als eerste en Purmerend als laatste. De adel telde nauwelijks mee. Sinds de Hollanders Felipe, de laatste graaf die alleen al tweeëntwintig koningstitels voerde, aan de kant hadden gezet, konden de steden zich gedragen als klassieke stadstaatjes. Holland was een graafschap zonder graaf. De macht werd van onderaf opgebouwd; er was geen sterk centrum. Die zwakte wás de Hollandse identiteit.
        De delen 2 en 3 zijn grotendeels volgens hetzelfde stramien opgebouwd. Vooropgaat de politieke geschiedenis. Dan volgen allerlei deelaspecten: het water, de economie en de landbouw, de migratie, de opbouw van de samenleving, de sociale zorg, de religie. Maar dan stokt het ineens in het laatste deel. Terwijl in deel 2 nog afzonderlijke hoofdstukken volgen over het onderwijs, de letterkunde, de schilderkunst, de muziek en de architectuur in de zeventiende en achttiende eeuw, ontbreken deze culturele thema’s in deel 3. Kennelijk zag de redactie geen kans om de hogere cultuur – in de laatste twee eeuwen toch volop aanwezig binnen Hollands grenzen – nog in een provinciaal daglicht te plaatsen. Maar daar staan synthetiserende sociaal-geografische en etnologische beschouwingen tegenover.
        En wat blijkt? Terwijl de eigenheid van Holland al vroeg in de verstedelijking lag, kwam vanaf het eind van de achttiende eeuw de nadruk in de beeldvorming juist op het landelijke leven te liggen. Eerst werd Broek in Waterland het toonbeeld van Holland, daarna werden Volendam en Marken de toeristische iconen. De ooit zo wereldwijze Hollander eindigde als de ultieme provinciaal.

Deel 1 werd besproken in Historisch Nieuwsblad 11/5-6 (juli/augustus 2002).

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.