Er werd eind negentiende eeuw veel meer fysisch-antropologisch onderzoek gedaan in Nederland dan altijd werd aangenomen. Vooral het onderzoek naar exotische schedels – craniologie – springt hierbij in het oog. Toch kwam dit vakgebied nooit echt van de grond.
In zijn proefschrift De bewogen verzamelgeschiedenis van de West-Centraal-Afrikaanse collecties in Nederland (1856-1889) haalt kunsthistoricus en archeoloog Joost Willink de brieven aan van Lindor Serrurier, directeur van het negentiende-eeuwse Rijks Ethnographisch Museum, die geïnteresseerd was in het verband tussen schedelvormen en culturele verschillen. Uit deze brieven blijkt dat Serrurier graag nog veel meer schedelonderzoek had gedaan. Hij kreeg echter niet de benodigde subsidies, waardoor Nederland nooit een grote speler werd op het gebied van de fysische antropologie. (GvdW)
Dit artikel is exclusief voor abonnees