Wie als historicus een boek schrijft met en over Wim Kok, kan op z’n minst twee kanten op. Hij kan het verhaal vertellen van de timmermanszoon uit Bergambacht die via een bliksemcarrière bij de vakbeweging in de politiek verzeilt als opvolger van PvdA-leider Joop den Uyl, dan vlak na de val van de Muur in 1989 minister van Financiën wordt in het derde kabinet-Lubbers, en ten slotte zelf leidinggeeft aan twee ‘paarse’ kabinetten waarvan het aanvankelijke succes plotsklaps verdampt, waarna hij in 2002 op eigen initiatief als gelouterd mens terugtreedt ten tijde van de aanslag op de Twin Towers.
Dit is het verhaal dat bij zowat alle Nederlanders bekend is. Het kost geen bovenmatige moeite het te schrijven – sterker nog: zulks is al diverse keren gedaan – en men vindt de doorgaans weinig toegankelijke politicus ongetwijfeld bereid een en ander nog eens in eigen woorden na te vertellen, misschien zelfs wel met een camera erbij, zodat er ook nog een publicitair profijtelijke tv tie-in ontstaat.
Victory Boogie Woogie
Een historicus die een boek schrijft met en over Wim Kok, kan ook proberen een ander verhaal te schrijven. Bijvoorbeeld over een politicus tegen wil en dank die weinig op had met de kaders en de ideologie van zijn eigen partij. Over een man die misschien wel geobsedeerd was door de armelijke omstandigheden waarin zijn ouders leefden en wiens wereldbeeld daardoor in het verleden bleef hangen. Over een weinig enthousiaste voorman van Paars over wiens eerste kabinet gezegd wordt dat het tot stand kwam dankzij de invloed van sommige media. Over een kabinetsleider die aanvankelijk panisch werd bij elke crisis en zijn ministers met verbaal geweld dwong aan te blijven na Srebrenica en andere debacles, of een minister-president die nauwe banden met koningin Beatrix onderhield (zoals in 1998 bleek bij de aankoop voor 80 miljoen gulden van Mondriaans Victory Boogie Woogie, op instigatie van de vorstin doch buiten het parlement om). Over een ‘vader des vaderlands’ die in 1998 door De Telegraaf werd benoemd tot ‘beste politicus’, maar in 2002 roemloos door de zijdeur afging, omdat hij blind was voor de tweedeling in de samenleving die hij dacht bij elkaar gehouden te hebben. Over een tragische sociaal-democraat, kortom, die presideerde over een periode van private rijkdom zonder weerga, maar ook publieke armoede met verstrekkende gevolgen.
Ook dit verhaal is tamelijk bekend. Maar het is al iets moeilijker te schrijven, omdat men wel eens lastige vragen aan Wim Kok zou moeten stellen, of zaken zou moeten uitzoeken die niet zo gemakkelijk te vinden zijn als een knipsel uit een dagblad.
Piet de Rooy (hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam) en Henk te Velde (thans hoogleraar politieke cultuur te Groningen en vanaf 1 augustus hoogleraar vaderlandse geschiedenis te Leiden) hebben in hun kortgeleden verschenen Met Kok; over veranderend Nederland gekozen voor de eerste variant. En misschien zelfs dat niet, want bij nader toezien is dit boek vooral journalistiek en nauwelijks geschiedkundig van aard. De benadering van het onderwerp doet in elk geval denken aan Netwerk
Met Kok is opgezet als een drieluik. Het eerste deel is de weerslag van een reeks gesprekken met Kok die werden gehouden in 2003 en 2004 (waarbij ‘de gesprekspartners op vaste plaatsen zaten’). De uitkomst is een monoloog die eerlijk gezegd bar weinig toevoegt aan wat reeds bekend is over leven en werk van de politicus (of het zou moeten zijn dat de ernstige ziekte die Kok in 1984 plaagde nu benoemd wordt als hersenvliesontsteking). Wel leverden de gesprekken met vaste zitplaatsen materiaal op voor de tv tie-in: de documentaire van Ireen van Ditshuyzen die bij de lancering van dit boek door de VARA werd uitgezonden.
Er zijn slechts een paar zaken opmerkelijk in dit deel. In de eerste plaats wordt niet tot nauwelijks ingegaan op feiten en omstandigheden in Koks persoonlijke leven. Zo blijft zelfs onvermeld dat hij na de mulo te Schoonhoven en de hbs te Gouda van 1959 tot 1961 commercieel medewerker was op het handelskantoor Sembodja Malaja te Amsterdam (alvorens een tweejarige cursus bedrijfskunde te volgen op Nijenrode, waarna de vakbeweging lonkte). Evenmin wordt vermeld dat Kok snel na de beëindiging van zijn politieke loopbaan commissariaten aanvaardde bij de ING-bank, bij de TPG-groep, bij Shell en de KLM. Over zijn vrouw Rita komen we al helemaal niets te weten.
Ronduit verbazingwekkend is dat de hoogleraren Kok geheel en al onbelemmerd zijn eigen verhaal laten vertellen over Srebrenica en de politieke behandeling daarvan. Dit drama drukte ongetwijfeld zwaar op Koks gemoed, maar bleek pas zeven jaar na dato en vlak voor de verkiezingen reden voor zijn aftreden. En dat terwijl het NIOD-rapport in juridische zin geen nieuwe feiten aan het licht had gebracht, maar de zaak wel nillens willens over twee paarse kabinetten heen had getild.
Puinhopen
Het tweede deel is een soort psychoanalytische beschouwing door Te Velde over ‘de stijl van leiderschap’ van Kok. Blijkbaar is het bedoeld als een vervolg op Te Veldes veelbesproken Stijlen van leiderschap. Persoon en politiek van Thorbecke tot Den Uyl uit 2002. Helaas kan men in dit stuk met de beste wil van de wereld weinig meer ontdekken dan herhalingen, platitudes en psychologie van de koude grond. Hier mogen we geschiedkundig diepe inzichten lezen zoals: ‘Zijn herkomst heeft richting gegeven aan Koks leven’, ‘Kok kent de sociaal-democratie van huis uit’, ‘In zijn leven heeft hij telkens stappen gezet die evengoed mis hadden kunnen gaan’, ‘Bestuurders zitten anders in elkaar’, ‘De biografie van bekende politici is publiek bezit’, ‘De man en zijn werk zijn complex, het valt niet mee ze te ontrafelen’, ‘Zijn sociaal-democratische achtergrond heeft altijd vanzelf gesproken, maar de betekenis daarvan niet’. Al deze zinnen – en meer – hadden beter geschrapt kunnen worden om het stuk meer gewicht en richting te geven.
Het derde deel van het boek is geschreven door De Rooy en behelst een soort apologie van Kok, nu Fortuyns kreet ‘de puinhopen van Paars’ het beeld van de bewindsman zo lelijk heeft verguisd. Tegelijkertijd biedt het een overzicht van dertig jaar Nederlandse cultuurgeschiedenis. Maar dan aan de hand van vrijwel alleen krantenstukken uit de Volkskrant en NRC Handelsblad. Ten slotte wil het ook nog een eigen diagnose van het geestelijk en politieke lijden van onze natie geven. Maar dan met een wijze van redeneren die opiniepagina’s en discussieprogramma’s tegenwoordig zo onverteerbaar maakt. Ik bedoel de redeneringen waarin een antropomorfiserend wereldbeeld (‘Nederland is in de war’, ‘De samenleving was het vermogen verleerd om met grote onderlinge verschillen om te gaan’) wordt gepaard aan ronkende metaforen (‘Paars was een zwart gat waarin alle energie was opgenomen en waar geen licht meer uit wist te ontsnappen’) en zwiepende conclusies (‘Nederland is onder Kok fundamenteel veranderd’, ‘De politiek zal opnieuw uitgevonden dienen te worden’), zonder dat dit verbale vuurwerk wordt onderbouwd met solide argumenten.
De Rooy brengt met zijn rehabilitatie van Kok een mening naar voren – ongetwijfeld een interessante en ook beschaafde sociaal-democratische mening, maar niet meer dan een mening, die slechts in vage zin wordt ondersteund door verwijzingen naar krantenstukken, opiniepeilingen en een enkel boek. En meningen zijn gratis, daarom zijn er zoveel van. In elk geval kosten ze minder inspanning dan geschiedkundig graafwerk bij oud-collega’s van Kok dan wel bij diens jarenlange politiek assistent Arend Hilhorst, of onderzoek van ambtelijke stukken en andere bronnen. Van dit handwerk is geen spoor te bekennen in dit boek.
Als onze tijd al lijdt aan een kwaal, dan is het wel dat de intellectuele elite een veilig heenkomen heeft gezocht in de hangmatten van opinies, en niet in het zweet haars aanschijns wenst te spitten naar de werkelijkheid. Dit boek is daarvan een nieuw bewijs.
Dit artikel is exclusief voor abonnees