Home Een opportunistisch saluut aan het nieuwe Amerika

Een opportunistisch saluut aan het nieuwe Amerika

  • Gepubliceerd op: 3 juli 2012
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Erik Schumacher
Een opportunistisch saluut aan het nieuwe Amerika

De Amerikanen herinneren Johannes de Graaff, in 1776 gouverneur van Sint-Eustatius, als een held van hun onafhankelijkheidsstrijd. Hij erkende het gloednieuwe land door een schip onder Amerikaanse vlag met saluutschoten te begroeten. Daarmee bracht hij het eiland aan de rand van de afgrond.

Abraham Ravené was verlamd door twijfel. De commandant van het bescheiden Fort Oranje op Sint-Eustatius begreep dat hij voor een beslissing stond met mogelijk wereldpolitieke gevolgen. Zojuist was de Andrew Doria de Oranjebaai binnengevaren. Het was bij lange na niet het eerste Amerikaanse schip dat het eiland aandeed. Maar vandaag, op 16 november 1776, was er iets bijzonders aan de hand. De Amerikanen, die zich in juli onafhankelijk hadden verklaard, voerden voor het eerst hun eigen vlag. Volgens conventie hadden ze die vlag voor Fort Oranje gestreken en gehesen; Ravené had met hetzelfde ritueel geantwoord. Nu waren er vanaf de Andrew Doria elf saluutschoten afgevuurd.
 

Kanonnen

Ravené realiseerde zich hoe het opgevat zou kunnen worden als hij het saluut met zijn eigen kanonnen zou beantwoorden. De opstandige Amerikanen waren in oorlog met moederland Groot-Brittannië. In het vuur van de strijd zouden beide partijen dezelfde conclusie trekken: de commandant van Fort Oranje had de Amerikaanse onafhankelijkheid erkend, namens de angstvallig neutrale Republiek der Verenigde Nederlanden.

De Andrew Doria wachtte op antwoord. In grote haast vroeg Ravené om instructies van Johannes de Graaff, de gouverneur van het eiland. De Graaff besloot tot hoog spel. Nederlandse saluutschoten klonken over de Oranjebaai. Ze leverden Sint-Eustatius een plaats op in de Amerikaanse geschiedenisboeken. De historische primeur van Fort Oranje is niet onbetwist, maar nergens anders hangt een officieel Amerikaans plakkaat met de tekst dat op deze plaats de soevereiniteit van de Verenigde Staten voor het eerst formeel werd erkend door een buitenlandse gezagsdrager. Het plakkaat is duur betaald. De Graaff bracht zijn eiland aan de rand van de afgrond.
 

Nederlandse saluutschoten klonken over de Oranjebaai en leverden Sint-Eustatius een plaats op in de Amerikaanse geschiedenisboeken

‘De Gouden Rots’, zo noemden De Graaffs tijdgenoten Sint-Eustatius. Een eilandje van eenentwintig vierkante kilometer aan de rand van de Caribische Zee, weinig meer dan een vulkaan met wat aanpalend land. Toen de eerste Nederlanders zich er rond 1630 vestigden, woonde er geen sterveling. Door jaarlijkse periodes van droogte leverde de grond weinig op. Maar het eiland was gezegend met een centrale ligging in het Caribische handelsgebied. Britse, Franse, Spaanse en Deense koloniën lagen binnen bereik. Sint-Eustatius groeide in de achttiende eeuw uit tot een van de rijkste handelsposten van de regio. Langs de westkust zag het zwart van de stampvolle pakhuizen. Dagelijks meerden in Oranjestad gemiddeld tien schepen aan met nieuwe ladingen zout, tabak, suiker, rum en koffie. De stad bestond voornamelijk uit een lange marktstraat.

De Schotse Janet Schaw bezocht Sint-Eustatius in 1775. Ze had op haar wereldreis al heel wat gezien, maar schreef dat ze haar ogen uitkeek. ‘Hier hangen rijke borduurwerken, zijdeschilderingen en fijne neteldoeken. Vlak ernaast hangen matrozenjassen, broeken, schoenen, hoeden en dergelijke. Het volgende stalletje biedt het prachtigste zilverwerk aan, het mooiste zelfs dat ik ooit heb gezien, en daarnaast liggen weer ijzeren potten, ketels en scheppen. Je zou eindeloos kunnen doorgaan met de verschillende waren op te sommen, want in elke winkel vind je alles van iedere kwaliteit.’

Mercantilisme

Op weinig plekken vond internationale handel zo’n warm welkom als op Sint-Eustatius. De meeste koloniale grootmachten vertrouwden op het mercantilisme, de economische theorie die ervan uitging dat de wereldmarkt een ‘nulsomspel’ was waarin export baat en import schaadt. Ze voerden protectionistische wetten in die hun koloniën elke handelsvrijheid ontnamen. De Nederlandse koopmansgeest zag daarentegen de voordelen van ongeremde handel. In 1756 werd Sint-Eustatius een vrijhaven. Daarmee begon de meest welvarende periode uit de geschiedenis van het eiland. Sint-Eustatius werd de veilige uitvalsbasis voor de illegale handel tussen de Midden-Amerikaanse koloniën. Britse, Franse en Spaanse autoriteiten lieten kapers op volle zee op de smokkelaars jagen, maar de opbrengsten van de handel wogen ruimschoots op tegen de risico’s.

Het bevolkingsaantal van het eiland steeg naar ruim 3000. De rijke families die al decennia op Sint-Eustatius woonden, bleven de dienst uitmaken. Gezamenlijk bezaten ze ruim zeventig plantages. Op hun land werkten slaven, die meer dan de helft van de bevolking vormden. De families konden elkaars bloed wel drinken, maar wanneer hun gedeelde belangen bedreigd werden, vormden ze een hecht front. Van het verre Den Haag trokken ze zich weinig aan. ‘Wat goed is voor ons, is goed voor het eiland,’ vonden ze.

Ze kregen gezelschap van gelukszoekers uit alle windstreken. Schaw schreef dat ze nog nooit zo’n verscheidenheid aan nationaliteiten bij elkaar had gezien. Op straat hoorde ze alle talen door elkaar en zag ze de meest uiteenlopende kledingstijlen. Sint-Eustatius trok vooral ongehuwde mannen die in een paar jaar rijk wilden worden, om daarna weer verder te trekken. In herbergen vertelden ze elkaar stoere verhalen over hun smokkelavonturen. Het was een ruwe omgeving, zeker voor dames als Schaw. ‘Iedereen rookt tabak,’ klaagde ze, ‘en de rook wordt voortdurend in je gezicht geblazen.’

 

‘Iedereen rookt tabak,’ klaagde Schaw, ‘en de rook wordt voortdurend in je gezicht geblazen’

De gunstige ligging en de vrije handel gaven Sint-Eustatius een goede basis. Maar voor de grootste welvaart was nog een derde factor nodig: oorlog. De koloniale grootmachten Groot-Brittannië, Frankrijk en Spanje kruisten in de achttiende eeuw herhaaldelijk de degens. Zulke conflicten joegen de Caribische handel naar het neutrale Sint-Eustatius. Toch waren ze voor het eiland geen van allen zo lucratief als de oorlog die in Noord-Amerika losbarstte, toen dertien Britse koloniën zelfbestuur eisten.

In de opstandige koloniën was nooit een eigen wapenindustrie ontwikkeld. Nadat de Britten de toevoer van wapens en munitie hadden stopgezet, werden de Amerikaanse tekorten zo nijpend dat soldaten soms met de kolf van het musket moesten vechten. Maar waar vraag was, waren de koopmannen van Sint-Eustatius. De smokkel via het eiland werd een levensader van de Amerikaanse revolutie. Mede dankzij nieuwe voorraden buskruit hielden de Amerikanen de Britten van zich af. Met winstmarges van meer dan 100 procent voer Sint-Eustatius wel bij de Amerikaanse nood. De pakhuizen langs de Oranjebaai raakten zo vol dat suiker en katoen in de open lucht opgeslagen moesten worden.

Groot-Brittannië was woedend over de steun die de Amerikanen van Sint-Eustatius kregen. Sinds een eeuw waren Groot-Brittannië en de Republiek verbonden in een defensieve alliantie, die hen ertoe verplichtte elkaarte steunen aan de ander, in het geval van een aanval. De Republiek stelde zich op het standpunt dat een koloniale opstand niet onder dat verdrag viel. Onder zware Britse druk besloten de Staten-Generaal toch om de export van oorlogsmateriaal naar de Amerikaanse koloniën te verbieden. Op Sint-Eustatius, zevenduizend kilometer van Den Haag, maakte dat weinig indruk.

Buskruit tussen de thee en rijst

Ook Britse controles op zee hielden de smokkelaars niet tegen. Ze verstopten buskruit in kisten voor thee en in balen rijst. De hoge winsten investeerden ze in de verdediging tegen kapers.

De koopmannen konden hun gang gaan zolang de autoriteiten op Sint-Eustatius de handel met de Amerikanen oogluikend toestonden. Jan de Windt, sinds 1753 gouverneur van het eiland, deed niets om de lucratieve smokkel te dwarsbomen. Hij overleed in 1775. De Amerikanen maakten zich grote zorgen: wat als zijn opvolger beter naar de Haagse instructies zou luisteren? De benoeming van Johannes de Graaff was een hele opluchting.

De Graaff was de rijkste man van Sint-Eustatius. Naar verluidt bezat hij tien plantages, driehonderd slaven, zestien handelsschepen en een kwart van het onroerend goed op het eiland. Hij woonde in een imposante villa aan de baai, waarvan hij de kamers had ingericht met hetzelfde gepolijste mahoniehout, tinnegoed en Delfts blauw dat je bij de regenten in Amsterdam aantrof. Omdat veel eilandbewoners schulden bij hem hadden uitstaan, werd hij zelden tegengesproken. Hij waande zich onaantastbaar, zeker vanaf het moment dat hij gouverneur was. Het maakte hem arrogant. Toen een slager weigerde om hem een speciale korting te geven, legde De Graaff hem een boete op.

De Graaff verdiende zelf goed aan de handel met Amerika. Daarom verwelkomde hij de Amerikanen nog hartelijker dan zijn voorganger. In de Oranjebaai was het een komen en gaan van Amerikaanse schepen. Toen de Andrew Doria het eiland aandeed onder de vlag van de revolutie, gaf De Graaff het bevel om het schip met alle egards te ontvangen. Na de saluutschoten vanaf Fort Oranje liet de gouverneur geen twijfel bestaan over zijn bedoelingen. Hij gaf een feest ter ere van de kapitein van de Andrew Doria, waarvoor alle Amerikanen op het eiland werden uitgenodigd. Het was een typische zet van een handelaar uit de school van Sint-Eustatius, die geen autoriteit kende boven het goudstuk en voor wie geen risico te gek was.

 

De Graaff gaf een feest ter ere van de kapitein van de Andrew Doria, waarvoor alle Amerikanen op het eiland werden uitgenodigd

De Britten reageerden furieus. Op hoge poten eisten ze van de Staten-Generaal een openlijke veroordeling van het saluut en het ontslag van De Graaff. In Den Haag werd besloten om De Graaff voor ondervraging te ontbieden. De gouverneur wist zijn vertrek uit Sint-Eustatius met verhalen over familie-omstandigheden en zeeziekte lang uit te stellen. In 1778 arriveerde hij uiteindelijk in de Republiek, met een verweerschrift van tweehonderd pagina’s vol hele en halve leugens. Niemand kon bewijzen dat hij de vlag van de Andrew Doria had herkend, betoogde hij. En het was een ‘belediging van de meest onvriendelijke en schandalige soort’ om te stellen dat hij een ‘gezworen partner’ van de Amerikanen was. Hij hield vol de Amerikanen niets meer te bieden dan de ontvangst waaraan een neutrale haven gehouden was.

De Staten-Generaal stelden zich hiermee tevreden en De Graaff bleef gouverneur. De Republiek was te trots om zich door de Britten de wet te laten voorschrijven. Bovendien werd ook in Amsterdam goed verdiend aan de Amerikaanse handel via Sint-Eustatius. Na de terugkeer van De Graaff op het eiland in 1779 nam die handel opnieuw een vlucht.

In Britse ogen was de terugkeer van De Graaff een bewijs dat de Republiek een waardeloze bondgenoot was. Als gevolg van de lobby van Hollandse regenten met Amerikaanse handelsbelangen deed de Republiek inderdaad niets om de Britten te helpen in hun strijd tegen de Amerikanen en hun Franse bondgenoten. Eind 1780 stond de Republiek zelfs op het punt om zich aan te sluiten bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit, een Russisch initiatief dat ten doel had de handelsvloten van neutrale naties te beschermen tegen aanvallen door Britse marineschepen. Voor de Britten was de maat vol. De vondst van een geheime Amsterdams-Amerikaanse handelsovereenkomst op een gekaapt schip kwam casus belli als geroepen.

Groot-Brittannië verklaart de Republiek de oorlog

Op 20 december 1780 verklaarde Groot-Brittannië de Republiek de oorlog. In zijn verdediging tegenover het parlement kwam premier Frederick North terug op het saluut van de Andrew Doria. Hij verzon erbij dat het schip op gezichtsafstand van Fort Oranje eerst nog twee Britse schepen had overvallen. Het optreden van De Graaff werkte bij de Britten duidelijk nog op de emoties. Als eerste oorlogsdaad werd een bevel verzonden naar admiraal George Rodney, die met zijn vloot in het Caribische- Zeegebied lag. Hij moest Sint-Eustatius innemen voordat een Nederlandse oorlogswaarschuwing het eiland kon bereiken.

Er was geen opdracht die Rodney gelukkiger had kunnen maken. De admiraal haatte Sint-Eustatius. Hij was ervan overtuigd dat de Amerikanen hun revolutie zonder het eiland al lang hadden moeten opgeven, maar koesterde ook persoonlijke wrok. Na de slag om Martinique van april 1780 tussen de Britten en de Fransen waren vanuit Sint-Eustatius schepen met materiaal voor reparaties aan komen varen. Tot Rodneys grote frustratie deden ze de schade teniet die hij de Franse vloot had toegebracht. De kans op wraak wilde hij met beide handen aangrijpen. Hij vond niet dat die ‘smokkelaars, avonturiers, landverraders en rebellen’ het recht verdienden om ‘als een respectabel volk behandeld te worden,’ schreef hij naar huis. Hij hoopte het eiland verwoest achter te laten, ‘niet langer het grootste handelscentrum ter wereld, maar nog slechts een woestijn, alleen bekend uit verhalen.’

 

Admiraal Rodney haatte Sint-Eustatius en koesterde een persoonlijke wrok jegens het eiland

Neutraliteit was van oudsher de enige functionerende verdedigingslinie van Sint-Eustatius. De forten werden volkomen verwaarloosd. De meeste kanonnen op het eiland waren stuk. De weinige munitie die voorhanden was, werd zo slecht bewaard dat een ontploffing in een opslagplaats vele malen waarschijnlijker was dan een geslaagde afweermanoeuvre.

Toen Rodney op 3 februari 1781 met zeventien oorlogsschepen voor Sint-Eustatius verscheen, zat er voor De Graaff niets anders op dan het eiland zonder verzet over te geven.

De bezetter nam geen halve maatregelen. De gehele bevolking van Sint-Eustatius werd tot krijgsgevangene verklaard. Honderden inwoners – De Graaff voorop – werden gedeporteerd naar omringende eilanden of naar Groot-Brittannië, waar voor sommigen vervolging wachtte. De Joodse gemeenschap werd extra hard aangepakt. Alle honderd Joodse mannen werden gearresteerd en dertig van hen werden onmiddellijk uitgezet. De eilandbewoners moesten al hun rijkdommen inleveren. Uit verslagen van ooggetuigen blijkt dat de Britten als rovers over het eiland gingen. Ze scheurden kleding open, groeven in tuinen en haalden huizen overhoop om geen cent mis te lopen. De in beslag genomen goederen werden geveild. Van de enorme opbrengsten reserveerde Rodney een aanzienlijk deel voor zichzelf. Sint-Eustatius was nog geen woestijn, maar de schade was niet te overzien.

Rodneys reputatie

Rodney had zijn wraak. Maar lang kon hij er niet van genieten. Hij werd geplaagd door jicht en prostaatklachten. In de zomer kreeg hij van zijn bevelhebbers eindelijk toestemming om het eiland te verlaten voor medische zorg in Groot-Brittannië. Zijn thuiskomst in september had geen grotere teleurstelling kunnen zijn. De buit uit Sint-Eustatius bleek tijdens de overtocht bijna in zijn geheel door de Fransen te zijn onderschept. Rodney had met zijn deel zijn schulden willen afbetalen. Die schulden namen nu alleen maar toe, omdat Britse koopmannen uit Sint-Eustatius bij de rechter met succes de confiscatie van hun bezittingen aanvochten. Rodneys reputatie bleek ook nog eens geschaad. Uit politiek opportunisme had oppositieleider Edmund Burke in een geruchtmakende toespraak schande gesproken van het Britse optreden op Sint-Eustatius.

En de gifbeker was nog niet leeg. In november 1781 meerde op Sint-Eustatius een schip aan met Engelsen en Ieren in de rode jassen van de Britse marine. Ze bleken in dienst van Frankrijk. In de verwarring die volgde, konden de Fransen het eiland innemen.

Sint-Eustatius hervond de oude orde. De Fransen gaven de bewoners voor zover mogelijk hun bezittingen terug en herstelden in 1784 de Nederlandse soevereiniteit. Er volgde een decennium van de grootste economische voorspoed die het eiland ooit had gekend. De Graaff keerde terug als privé-burger. Hij stierf in 1813. De gouden jaren van Sint-Eustatius waren toen definitief voorbij, maar De Graaff liet niettemin immense rijkdommen achter.
 

Na de bezetting volgde een decennium van de grootste economische voorspoed die Sint-Eustatius ooit had gekend

Het is de vraag hoe hij op zijn sterfbed, met de pijnlijke herinnering aan de strafbezetting door de Engelsen, terugkeek op het saluut aan de Andrew Doria. Als een kostbare vergissing? Of als een gokje dat je in de handel nu eenmaal moest wagen, in de wetenschap dat het soms ook verkeerd kon uitpakken?

In ieder geval stierf De Graaff als held van de Amerikaanse revolutie. Nog altijd hangt zijn portret in het statengebouw van New Hampshire. De Amerikanen ondervonden weinig last van de problemen op Sint-Eustatius, omdat dankzij hun alliantie met de Fransen vanaf 1778 andere markten voor hen opengingen. Maar toen ze de overwinning op de Britten vierden, beseften ze terdege dat ze hun onafhankelijkheid deels te danken hadden aan een Nederlandse rotspartij aan de Caribische Zee, een thuis voor geboren handelaren met een hang naar blufpoker.


Meer weten?

Boeken

Het bezoek van de Andrew Doria aan Sint-Eustatius is de centrale gebeurtenis in The First Salute (1988) van Barbara Tuchman. In het zeer leesbare boek laat Tuchman zien dat het verloop van de Amerikaanse revolutie alleen begrepen kan worden met grondige kennis van de betrekkingen tussen de Europese koloniale grootmachten.

Over de Nederlandse handel in het Caribische -Zeegebied in de zeventiende en achttiende eeuw schreef Wim Klooster het informatieve Illicit Riches (1998). In de bundel The Lesser Antilles in the Age of European Expansion (1996), onder redactie van Robert L. Paquette en Stanley L. Engerman, komt in verscheidenemeerdere artikelen de geschiedenis van Sint-Eustatius in deze periode aan bod. Meer dan een eeuw oud, maar nog altijd de moeite waard is het artikel ‘’St. Eustatius in the American Revolution’’ (1903) van J. Franklin Jameson. Het is online gratis te lezen via jstor.org.

Alexander Pechtold (D66) over The First Salute, een onderwerp dat hij koos voor een serie waarvoor fractievoorzitters ideeën voor artikelen aandroegen:
‘Mijn idee voor The First Salute ontmoette in de D66-fractie holle ogen. Hoewel volstrekt vergeten, is het de wereldgeschiedenis in een notendop. Het verhaal ken ik uit 2005, toen ik als minister van koninkrijkszaken voor het eerst in Sint-Eustatius op bezoek was. Sindsdien ben ik er verschillende keren geweest en belicht ik waar ik kan de positieve kanten van het eiland.

Nu ik het verhaal in detail lees, denk ik: wanneer komt de film? Zoveel rode draden komen bijeen op zo’n klein eiland met al die koloniale machten en hun verhoudingen. In Europa wordt tegenwoordig net zo onderhandeld, alleen zonder de kanonnen.

Op het eiland zelf herinnert alleen nog een verweerde bronzen plaquette in het fort aan de episode. In de Verenigde Staten doen ze dat beter, met hun bedevaartsoorden voor de geschiedenis. Zoiets zou ook mooi zijn voor het eiland, al wil ik hier geen massatoerisme promoten.

Nu wil een Amerikaanse oliemaatschappij er olietanks neerzetten, pal in het zicht. Moet je je voorstellen: een olieraffinaderij op Schiermonnikoog – de kranten zouden er vol mee staan. Maar hier lees je niets over.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.