Home Een onbenutte kans

Een onbenutte kans

  • Gepubliceerd op: 22 augustus 2011
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    R. Jong

Onlangs werd ik attent gemaakt op een publicatie getiteld [i]Het Saramacca-project[/i], met als ondertitel: [i]Een plan van joodse kolonisatie in Suriname[/i]. De publicatie is een proefschrift van A. Heldring, die op dit onderwerp promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het proefschrift ( 250 bladzijden) is in 2010 als handelseditie verschenen bij Uitgeverij Verloren te Hilversum (ISBN 978-90-8704-207-3). Omdat ik gedurende mijn (in totaal) tienjarige verblijf in Suriname – tussen 1964 en 1980 – belangstelling voor de geschiedenis van Suriname heb gekregen en sindsdien onderhouden, schafte ik dit boek aan en heb het direct en met rode oortjes gelezen. Hoewel twee planken van mijn boekenkast met Surinaamse literatuur gevuld zijn, kende ik de geschiedenis van het Saramacca-project niet. Dat ging ik al lezend als een omissie ervaren, temeer omdat die geschiedenis zich betrekkelijk recent heeft afgespeeld. Dat gevoel van wat gemist te hebben werd nog versterkt doordat in het boek veel namen voorkomen van mensen die ik in Suriname persoonlijk heb gekend. Dr. Heldring heeft met zijn proefschrift aan liefhebbers van de Surinaamse geschiedenis een grote dienst bewezen. Het notenapparaat, de Engelse summary ,de bijlagen en de index zijn zoals van een wetenschappelijke publicatie mag worden verwacht. De stijl is onderhoudend, de cursiveringen van de auteur zijn verrassend en de dikwijls onderkoelde humor maakt het lezen tot een genoegen. De inhoud van de publicatie kan – in grote lijnen – als volgt worden samengevat. In de jaren dertig van de vorige eeuw, toen de golf van antisemitisme in Europa aanzwol, begonnen de Joden in Duitsland en Oost-Europese landen zich bedreigd te voelen. Individuele Joden, die daartoe financieel in staat waren, besloten het onheil niet af te wachten en tijdig naar het westen o.a. naar Amerika te emigreren. Maar vele duizenden Joden in Polen en Rusland bleven waar ze waren en zouden steeds meer een prooi van pogroms en vervolgingen worden. Nu was er aan het eind van de negentiende eeuw door Theodor Herzl de Wereld Zionistische Beweging opgericht, die tot doel had Joden uit de diaspora op te wekken terug te gaan naar het land der vaderen, naar Sion, onder het motto: ‘Volgend jaar in Jeruzalem!’ De meeste Joden in Oost-Europa gaven aan die oproep geen gehoor, deels omdat ze de bezittingen en belangen die ze daar hadden verworven niet wilden prijsgeven, deels omdat ze daarvoor niet over de benodigde middelen beschikten, deels omdat ze geen zin hadden naar Palestina te gaan om zich daar vechtend een plaats onder aldaar wonenden te veroveren. De Joden die wel emigreerden gingen deels naar Palestina en richten daar in 1948 de staat Israël op , maar een ander deel zou zich – o.a. vanwege het nog steeds latent aanwezige en ondervonden antisemitisme – liever in een ander gebied in de wereld willen vestigen, onder het motto [i]ubi bene ibi patria[/i]: ‘Waar het goed toeven is, daar is het vaderland.’ Zo werden er onder de Joden in de diaspora twee stromingen duidelijk : de zionisten en de territorialisten, stromingen die elkaar moeilijk konden verdragen. In 1935 werd er in Verenigde Staten door Amerikaanse Joden een organisatie opgericht die zich tot doel stelde Duitse en Oost-Europese Joden, die zich door het toenemende antisemitisme bedreigd voelden en wilden vertrekken, een mogelijkheid te bieden zich collectief elders in de wereld – niet in Palestina – te vestigen. Die organisatie noemde zich Freeland League en vertegenwoordigt duidelijk de territorialisten. Nog in de jaren dertig werd door die organisatie een aantal plannen ontwikkeld voor groepsgewijze emigratie van Joden naar verschillende landen, o.a. naar Oeganda, Australië, Nieuw Zeeland, landen aan wie de beloftevolle naam [i]unpromised land [/i]werd gegeven. Om een aantal redenen die in het boek van Heldring worden genoemd, bleken die plannen niet uitvoerbaar. Toen dan direct na de Tweede Wereldoorlog de verschrikkingen van de Holocaust openbaar werden, kwam uit een diep gevoel van mededogen en schuld met wat de Joden was overkomen, het plan op om opnieuw te pogen de doelstelling van de Freeland League te realiseren en wel in Suriname, destijds een Nederlandse kolonie. Gedacht werd aan een dunbevolkt en vruchtbaar gebied van het district Saramacca, ruim genoeg voor circa 30.00 Joden om zich daar in open nederzettingen te vestigen. De Joden zouden weliswaar in dat gebied deel uitmaken van de onder Nederlands gezag staande Surinaamse bevolking, maar daar wel hun eigen culturele gebruiken kunnen volgen. Zij zouden zich in het begin kunnen occuperen met kleine landbouw en veeteelt, om daar later, als een soort spin-off , industriële activiteiten te gaan ontplooien. Ze zouden gewoon belasting betalen en delen in alle rechten en plichten van de Surinaamse bevolking als geheel. Onder Oost-Europese Joden was de belangstelling om naar Suriname te emigreren groot. Het project werd in 1946 gepresenteerd aan de Nederlandse regering, die er aanvankelijk positief op reageerde. Natuurlijk rezen er rond dit project vragen, zoals: Hoe zal het worden gefinancierd? Hoe zullen de Joden uit het doorgaans winterse Oost-Europa aankijken tegen een emigratie naar een tropisch land? Ook al is het beoogde gebied dunbevolkt, mogen de Surinamers die er wonen daar blijven wonen als er zoveel immigranten bijkomen? In Nederland en ook in Amerika groeide het besef dat een beslissing over de uitvoering van het project niet zonder Suriname genomen zou kunnen worden. Suriname maakte weliswaar deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden, maar kreeg onder zich wijzigende staatkundige verhoudingen de status van autonoom rijksdeel. Suriname kreeg een eigen volksvertegenwoordiging, die in de beslissing over het project moest worden geraadpleegd, zo oordeelde minister-president Drees terecht. Onder de in Surinaamse bevolking bevonden zich sterke voorstanders van het project. Zij zagen het als een mogelijkheid tot verdere ontplooiing van het land. Joden, die bekend staan als intelligent en arbeidzaam, zouden door hun voorbeeld een stimulans kunnen betekenen voor de bevolking als geheel en voor de economie. Surinaamse tegenstanders van het project vreesden echter voor overheersing van de bevolking door de immigranten en brachten het project bewust in diskrediet, door te stellen dat er met Oost-Europese Joden ook communistische invloeden het land zouden kunnen binnenkomen. Door allerlei politieke en burocratische verwikkelingen, waarin Nederlandse ambtenaren en Surinaamse politici bedenkelijke rollen hebben gespeeld, verzandt het project en worden de onderhandelingen erover in 1948 opgeschort. Na die opschorting is het project een stille dood gestorven. Aan dr. Heldring komt de eer toe met zijn proefschrift het Saramacca-project in de geschiedenis van Suriname een plaats te hebben gegeven. In 1948 schreef de Surinamer P.J.C. Waaldijk , die kennelijk een groot voorstander van het project was, in Vooruit: ‘Het gehele Surinaamse volk van 1948 zal aansprakelijk gesteld worden door het nageslacht, indien het uit de geschiedenis zal vernemen, dat Suriname een kans onbenut voorbij liet gaan.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.