Home Een noeste hovenier

Een noeste hovenier

  • Gepubliceerd op: 18 september 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Albert van der Zeijden

Een ‘noeste hovenier in de achtertuin der historiografie’, die ook in zijn vrije tijd graag zijn tuintje wiedt. Zo karakteriseert M.C. Brands de specialist in de theorie van de geschiedenis P.B.M Blaas. Blaas’ specialisme was de theorie van de geschiedenis. Hij publiceerde met name over de geschiedenis van de geschiedschrijving in de negentiende en twintigste eeuw. De Rotterdamse historicus ging onlangs met pensioen. Om dit te vieren verschenen maar liefst drie afscheidbundels: twee bundels verzamelde opstellen en een Festschrift met bijdragen van vrienden en collega’s.

        Piet Blaas was een leerling van de Amsterdamse historici Jan Romein en M.C. Brands. Tot 1981 was hij docent historiografie in Amsterdam. Annie Romein assisteerde hij nog bij de voltooiing van Jan Romeins Op het breukvlak van twee eeuwen. Blaas, die ooit een boeiend artikel schreef over Romeins breukvlakboek, heeft op mij echter altijd meer een Leidse indruk gemaakt dan dat hij nu iemand was uit de kritische school van Jan Romein. Dit hangt zeker samen met de nationaal-liberale stijl waarmee Blaas zijn vak beoefent. Erudiet, gewetensvol, afgewogen, maar misschien een tikje saai in het vermijden van al te frivole, kleurrijke anekdoten. In de inleiding van het nu aangeboden Festschrift lees ik dat Blaas met smaak kon vertellen over de persoonlijke eigenaardigheden van zijn historische helden maar dat deze anekdotes de eindredactie van zijn artikelen, helaas!, zelden of nooit overleefden. Het ging hem om de analyse en om de inhoud, persoonlijke inkijkjes zouden alleen maar afleiden.
        Wanneer ik aan Blaas denk, zie ik zijn proefschrift voor mij, waarvan de oorspronkelijk Nederlandse editie dermate slordig is gestencild dat de universiteitsdrukkerij op elke pagina een stempel heeft gezet met de tekst dat zij niet verantwoordelijk is voor dit slordige stapeltje papier. Het tekent de enigszins verstrooide negentiende-eeuwse universiteitsprofessor, qua eruditie en belezenheid stammend uit een vorig tijdperk. Een sympathiek trekje is dat Blaas altijd aandacht vroeg voor min of meer vergeten ‘kleine’ historici. In 1991 publiceerde hij bijvoorbeeld een boekje over historicus Bernard Vlekke – wie kent zijn naam nog? –, die zich vooral met internationale politieke betrekkingen heeft beziggehouden.

Verzuilde kluisters
Met Blaas neemt een van de laatste historiografen van zijn generatie afscheid. Hij was van hen zeker de belangrijkste. Dat was ook niet zo moeilijk. In de jaren zeventig kreeg de geschiedenis van de geschiedschrijving of – ruimer – de theoretische geschiedenis, een vaste plaats in het curriculum en werden aan de meeste universiteiten gespecialiseerde docenten aangesteld. Het bracht zeker een professionalisering van de nieuwe subdiscipline met zich mee. Maar dat de nieuwe docenten nu zoveel publiceerden – nee. Het is een kenmerk van de hele generatie die in de jaren twintig en dertig is geboren en die in de jaren zeventig en tachtig de academische wereld domineerde. Door de veel publicerende generatie na hen (Jo Tollebeek, Frank Ankersmit) zijn deze historici enigszins in vergetelheid geraakt. Blaas zit zo als het ware ingeklemd tussen de generatie kleurrijke historici van het type Geyl en Romein, voor wie de geschiedenis een persoonlijke levensnoodzaak was, en de nieuwe generatie, bij wie noodgedwongen het publish or perish-adagium hoog in het vaandel staat.
        De bescheiden publicatiedrift werd nauwelijks gecompenseerd door een moderne en vernieuwende benadering van het vak. De geschiedenis van de geschiedschrijving liep in die tijd achter op nieuwe en meer internationaal georiënteerde richtingen als de sociaal-economische geschiedenis en de mentaliteitsgeschiedenis. De nieuwe kwantificerende methode die een generatiegenoot als Charles-Olivier Carbonell in Frankrijk toepaste, met zijn bekende studie Histoire et historiens, une mutation idéologique des historiens français, 1865-1885, vond hier aanvankelijk geen navolging.
        De jaren zestig en zeventig worden meestal beschreven als de jaren waarin de geschiedwetenschap zich ontdeed van haar nationale en verzuilde kluisters. Ironisch genoeg gold dit echter veel minder voor de geschiedenis van de geschiedschrijving zelf. Hier bleven de oude ideologische kaders nog tot ver in de jaren tachtig het beeld bepalen. Natuurlijk werden er relativerende kanttekeningen geplaatst bij de verschillende nationale tradities. Maar ieder bleef toch vooral zijn eigen tuintje wieden. In Nijmegen hield A.E.M. Janssen zich vooral met de eigen katholieke zuil bezig. Aan de Vrije Universiteit had je een orthodox-gelovige protestant als A.Th. van Deursen, die de historiografie er een beetje bij deed. Dominerend was echter de Leidse liberale traditie, die aan alle seculiere universiteiten de boventoon voerde. De Amsterdammer E.E.G. Vermeulen schreef bijvoorbeeld een proefschrift over Fruin. In Utrecht vertegenwoordigde C. Offringa een vrijzinnig-progressieve variant van het liberalisme, getuige ook zijn nog steeds lezenswaardige studie over de negentiende-eeuwse veelschrijver Johannes van Vloten. Ook Piet Blaas hoort in dit rijtje thuis. Na een proefschrift over de Engelse liberale geschiedschrijving in de negentiende eeuw, schreef Blaas een twintigtal belangrijke artikelen over de geschiedschrijving in Nederland, tussen ruwweg 1860 en 1960.

Nationale mythologieën
Liberale historici horen niet graag dat ook hun soort geschiedschrijving een vorm van verzuilde geschiedschrijving is. Het hoofdonderwerp van Blaas was de ontwikkeling van de nationale geschiedschrijving in de negentiende en twintigste eeuw, beschouwd vanuit het perspectief van de zich ontplooiende Nederlandse natiestaat. In zijn studies kiest Blaas altijd voor het nationale perspectief. Bij nadere beschouwing blijken in Blaas’ geschriften echter toch vooral de grote liberale geschiedschrijvers te domineren: Robert Fruin, P.J. Blok, H. Colenbrander, G.W. Kernkamp en Pieter Geyl. Klassiek is Blaas’ opstel over Fruin en Bloks nationale geschiedschrijving, die hij in navolging van J.W. Smit karakteriseerde als nationaal-conciliante geschiedschrijving. De titel van het stuk is overbekend geworden: ‘De prikkelbaarheid van een kleine natie met een groot verleden’. Blaas beschrijft hierin hoe in de negentiende eeuw de geschiedenis van de roemrijke zestiende en zeventiende eeuw gebruikt werd om de na 1830 door de Belgische afscheiding in een identiteitscrisis belandde Nederlandse natie weer enig zelfrespect bij te brengen. Daarbij was het nodig dat oude partijtegenstellingen overwonnen werden en dat ook de confessionelen (katholiek én protestant) zich thuis konden voelen in de nieuw-gecreëerde Nederlandse natie.
        In feite schreef Blaas, net zoals zijn grote negentiende-eeuwse voorvaders, nationale conciliante geschiedschrijving. Een conciliante geschiedschrijving waarbij de andere levensbeschouwelijke stromingen lijken op te lossen in een quasi boven de partijen staande liberale richting, de enige richting die, in liberale ogen althans, met recht nationaal mocht heten. Confessionele historici nemen in de artikelen van Blaas slechts een ondergeschikte positie in, een voetnoot bij de eigen liberale geschiedtraditie. In een van zijn artikelen constateert Blaas met enige verbazing dat ‘Groens theologische raamwerk’ in de negentiende eeuw meer aansloeg ‘dan wij ons nu kunnen voorstellen’. De theologie was blijkbaar meer doorslaggevend dan de toch van oorsprong katholieke Blaas zich kon voorstellen. Blaas heeft naar het schijnt zijn eerste vorming opgedaan op de seminaries van Warmond en Hageveld maar heeft deze roots kennelijk volledig van zich af weten te schudden.
        Blaas is geen historicus voor een breed publiek. Hij is een typische historians historian, wiens artikelen vooral door vakgenoten op waarde worden geschat. Terwijl mensen als Geyl elk historiografisch debat tot een persoonlijk doorleefd debat maakten, was de generatie van Blaas meer gericht op relativeren en nuanceren van overgeleverde nationale mythologieën. Dergelijke nuancerende geschiedenis leidt maar zelden tot hartstochtelijke geschiedschrijving. Daar komt nog iets anders bij. Met het voortschrijden van de ontideologisering is Blaas’ type van nationaal- conciliante geschiedschrijving, waarbij eruditie en een ‘vanzelfsprekende historische denkstijl’ een wezenlijk bestanddeel vormen, letterlijk geschiedenis geworden.

HET BEELD IN DE SPIEGEL. HISTORIOGRAFISCHE VERKENNINGEN. LIBER AMICORUM VOOR PIET BLAAS
door E.O.G. Haitsma Mulier, L.H. Maas, J. Vogel (red.). 304 p. Verloren, ƒ 64,-.
GESCHIEDENIS EN NOSTALGIE. DE HISTORIOGRAFIE VAN EEN KLEINE NATIE MET EEN GROOT VERLEDEN. VERSPREIDE HISTORISCHE OPSTELLEN
door P.B.M. Blaas. 251 p. Verloren, ƒ 51,20.
DE BURGERLIJKE EEUW. OVER EEUWWENDEN, LIBERALE BURGERIJ EN GESCHIEDSCHRIJVING
door P.B.M. Blaas. 189 p. Verloren, ƒ 38,40.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.