Home EEN EIGENTIJDS VERLEDEN. ALLEDAAGSE HISTORISCHE CULTUUR IN NEDERLAND, 1945-2000

EEN EIGENTIJDS VERLEDEN. ALLEDAAGSE HISTORISCHE CULTUUR IN NEDERLAND, 1945-2000

  • Gepubliceerd op: 28 maart 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Albert van der Zeijden

door Kees Ribbens. 382 p. Verloren, 30 euro.


Historiografie was lange tijd gelijk aan de geschiedenis van grote historici. Centraal stonden mannen als Robert Fruin, Leopold von Ranke of Fernand Braudel. Historische belangstelling is echter breder dan alleen de vakwetenschap, hoe neerbuigend historici soms ook spreken over geschiedenis buiten de academie. Onderzoek naar klompendans en oudeambachtenmarkt heeft onder hen nooit op veel instemming kunnen rekenen. Recent begint hierin aarzelend verandering te komen. Het proefschrift van de jonge historicus Kees Ribbens, over de alledaagse historische cultuur in Nederland tussen 1945 en 2000, is daarvan een exponent.
        Een eigentijds verleden behandelt uiteenlopende onderwerpen als de geschiedschrijving door vrijetijdshistorici, de beoefening van genealogie, het historisch toerisme en geschiedenis op televisie. Ribbens wijdt een speciale casestudy aan de herdenkingscultuur in de Nederlandse provinciestad Zwolle, met als voorbeelden Zwolle als Hanzestad, de in Zwolle geboren en getogen staatsman Johan Rudolf Thorbecke, en uiteraard de onvermijdelijke Tweede Wereldoorlog. Het hoofdstuk over historisch toerisme behandelt een kwantitatieve inhoudsanalyse van het ANWB-blad De Kampioen. Wat betreft televisie gaat Ribbens in op Loe de Jongs veelbesproken serie De Bezetting, maar ook op het onvolprezen VPRO-radioprogramma Onvoltooid Verleden Tijd, en zelfs op historische dramaseries als Willy van Hemerts Dagboek van een herdershond.
        De opbouw van het boek is helder, maar ook weinig verrassend. Ribbens begint met een uiteenzetting van enkele relevante theoretische benaderingswijzen, zoals de musealiseringsthese van de Duitse filosoof Hermann Lübbe. Door het snelle tempo van verandering hebben veel voorwerpen uit het dagelijks leven hun oorspronkelijke betekenis verloren. Zo zijn oude landbouwwerktuigen vervangen door nieuwe. Volgens Lübbe past het typisch bij onze cultuur om dergelijke voorwerpen, bijvoorbeeld een oude ploeg, in een museum onder te brengen, en zo onze verbondenheid met het verleden tot uitdrukking te brengen.
        
Witte mannen
Ribbens sluit elk hoofdstuk af met een uitgesponnen conclusie, waarin de belangrijkste bevindingen nog eens op een rij staan. Het oogt allemaal een beetje schools, maar dat is tegenwoordig blijkbaar onvermijdelijk in de aio-cultuur die aan onze universiteiten heerst. Ribbens’ boek is goed leesbaar geschreven, maar soms mis je als lezer een vleugje eigenzinnige tegendraadsheid, dat het brave karakter ervan mogelijk had kunnen doorbreken. Ook de conclusies zijn weinig schokkend, zoals aan het eind van het hoofdstuk over het historisch toerisme, waarin Ribbens enigszins moeizaam een open deur intrapt: `Het mag duidelijk zijn dat het verleden voor de toerist doorgaans niet iets is waarover deze kritisch reflecteert, maar veeleer een als vaststaand gegeven beschouwde situatie, een achtergrond die geacht wordt bij te dragen aan een aangename invulling van de toeristische activiteit.’
        Ook minder geslaagd is dat de auteur zich in zijn algemene beeld vooral beperkt tot een studie van de beschikbare secundaire literatuur. Veel cijfers ontleent hij bijvoorbeeld aan Het gedeelde erfgoed, een bekend rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 1997. Maar uit dit rapport wordt vooral duidelijk dat er nog veel moet worden onderzocht. Zo leven er talloze vermoedens over de achterban en achtergrond van de meer dan achthonderd historische verenigingen die Nederland rijk is; het ledenbestand zou sterk vergrijsd zijn en vooral uit witte mannen bestaan. Geen wetenschapper, ook Ribbens niet, neemt echter de moeite om bijvoorbeeld eens een enquête te houden onder historische verenigingen.
        Ribbens heeft het afgelopen jaar zeer aan de weg getimmerd met enkele populaire publicaties, waarvan het met zijn collega’s Dorsman en Jonker geschreven Het zoet en het zuur het bekendst is geworden. Met zijn proefschrift heeft hij absoluut een nieuw studieveld opengelegd. Maar het was leuk geweest als het een onsje minder braaf had gekund.

Albert van der Zeijden is medewerker van het Centrum voor Volkscultuur.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.