Home Een droevig boek

Een droevig boek

  • Gepubliceerd op: 7 februari 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Hans Blom

Het ‘vernieuwende’ en ‘schokkende’ boek over de jodenvervolging in Nederland van de historica Nanda van der Zee is overal tot de grond toe afgekraakt. Het boek, luidt de kritiek, is tendentieus en voegt niets toe aan wat al bekend is. Hans Blom deelt die conclusie. Van der Zee had er beter aan gedaan, vindt de RIOD-directeur, eerst het oorlogs-epos van zijn voorganger dr. Loe de Jong te lezen. Dat had haar behoed voor de ergste uitglijders.


Het was al betrekkelijk kort na de oorlog bekend, maar het went niet: het percentage omgekomen joden uit Nederland (ongeveer 75) was hoger dan uit welk ander bezet West-Europees land ook. Geruime tijd ging dit gegeven, met het hele vraagstuk van de jodenvervolging, als het ware schuil achter een sterk nationalistisch getinte collectieve herinnering. Inmiddels is de jodenvervolging wel tot het centrum van de bezettingsgeschiedenis geworden, maar juist dit cijfer blijkt nog elke keer weer een schokkende werking te hebben. Dat toont aan hoe moeilijk het in de Nederlandse samenleving kennelijk is dit droeve record onder ogen te zien. Een extra hete aardappel is daarbij, dat in elke analyse van het proces van jodenvervolging het optreden van diverse Nederlandse instanties (bureaucratie, politie, spoorwegen) met enige nadruk aan de orde wordt gesteld: coöperatie (en niet verzet) was daarvan het voornaamste kenmerk.

Nanda van der Zee heeft over dit onderwerp een droevig boek geschreven. Droevig natuurlijk in de eerste plaats om het onderwerp. Het heeft de schrijfster hevig geëmotioneerd. Dat uit zich in woede. In hoofdzaak bestaat het boek uit een, soms meeslepende, filippica tegen de Nederlandse elite. De titel, Om erger te voorkomen. De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, is daarbij wat misleidend. Noch de voorbereiding noch de uitvoering van de moord op de joden lag immers bij de Nederlandse instanties of elite; daarvoor moeten we toch bij de nationaal-socialisten zijn. Dat neemt niet weg dat de rol van de leidende personen in en buiten Nederland bij de vervolging van de joden een belangrijk onderwerp is, dat zeker niet tot op de bodem is geanalyseerd. In die zin is elke nieuwe bijdrage welkom.

Maar dit boek is ook om een andere reden droevig, namelijk vanwege de wetenschappelijke kwaliteit. De schrijfster zet hoog in. In het woord vooraf zegt zij in de literatuur, ook bij gezaghebbende auteurs, geen bevredigend antwoord te hebben gevonden. Sterker ‘leunen op de voorgaande verklaringen en onderzoekingen’ zou eerder remmend dan bevruchtend werken. De literatuurlijst vertoont dan ook opmerkelijke lacunes en van de wel genoemde titels worden er heel wat niet gebruikt. Eigen onderzoek was dus noodzakelijk. Dat bestond vooral (naast toch nogal wat literatuurstudie) uit een bestudering van de vooroorlogse joodse pers, de uitzendingen van Radio Oranje en de verslagen van de Parlementaire Enquête Commissie. Nu zijn dat op zich geen nieuwe of bijzonder originele bronnen, maar de joodse pers en Radio Oranje zijn in deze omvang bij mijn weten niet eerder besproken. De passages waarin van dit onderzoek verslag wordt gedaan zijn de meest geslaagde van het boek.

Filippica
Nogal onverwacht in het licht van het woord vooraf zijn de resultaten van dit onderzoek geheel in overeenstemming met wat uit de literatuur bekend is. In de vooroorlogse pers is uitvoerig over de gebeurtenissen in Duitsland geschreven en overwegend in (sterk) afkeurende zin. Terecht wordt in dit verband de dissertatie van Van Vree aangehaald. En dat men in Nederlandse kring in Londen weinig aandacht voor de jodenvervolging had was al evenzeer bekend. Deze houding kwam overigens overeen met die van de geallieerden. De vraag waarom in de oorlogvoering de jodenvervolging geen rol speelde (waarom bijvoorbeeld geen bombardementen op de spoorlijnen naar de kampen en wel op de Duitse steden?) is in de historiografie met nadruk gesteld. Het wetenschappelijk probleem is hoe dit te verklaren; de analyse dus en de interpretatie in breder verband. Aan die analyse en die interpretatie, zelfs aan de relevante vragen, is Nanda van der Zee helaas nauwelijks toegekomen. Vrijwel elke keer als in het verhaal een analyse op zijn plaats zou zijn, kiest zij voor de filippica.

Zo kan de vraag naar de oorzaak van het hoge percentage vervolgde joden hier te lande – het hoofdonderwerp van het boek – niet beantwoord worden zonder het Nederlandse geval te vergelijken met de situatie elders. Daar is in het boek niets over te vinden. De nationaal-socialistische bezetter en zijn ideologische bondgenoten in Nederland komen eveneens nauwelijks voor. Maar ook als de Nederlandse elite het eigenlijke studie-object is, moeten voor een overtuigende analyse de aanstichters en de echte moordenaars wel degelijk in de beschouwingen betrokken worden.

Wilhelmina
Een van de weinige pogingen tot analyse betreft de instelling van een burgerlijk bezettingsbestuur in Nederland. Voor de militairen en voor de kersverse rijkscommissaris Seyss-Inquart kwam het besluit van Hitler als een grote verrassing. Nanda van der Zee poneert met grote stelligheid dat Hitler zich hierbij liet leiden door de Nederlandse grondwettelijke bepaling dat de zetel van de regering niet naar buiten het rijk verplaatst mocht worden. De vlucht van koningin en kabinet had een grondwettelijk vacuüm geschapen en daarmee laadden zij (mede-)schuld voor de vernietiging van de joden op zich, die immers juist door dat burgerlijk bestuur zo ernstig uitpakte.

Nog afgezien van de vraag of deze grondwettelijke bepaling de regering werkelijk voorschreef zich met huid en haar aan een bezetter over te leveren, is dat een opmerkelijke stelling. Van het motief van Hitler, die een zekere faam had om zijn grillige manier van beslissen, weten wij immers niets zeker. In het licht van wat wij wel van Hitler en zijn omgeving weten, lijken de overwegingen dat het in Nederland om een Germaans broedervolk zou gaan (net als in Noorwegen) en dat de band met Nederlands-Indië meespeelde mij het meest plausibel als verklaring voor de instelling van een burgerlijk bezettingsbestuur. De schrijfster neemt het zelfs niet in overweging.

In het algemeen staat het verhaal van de vlucht van koningin Wilhelmina, dat een prominente plaats in het boek inneemt als prototype van de met schuld beladen rol van de Nederlandse elite, zeer wankel. Het kan de toets der bronnenkritiek niet doorstaan. Volgens Nanda van der Zee liet Wilhelmina zich uitsluitend leiden door zorg voor de eigen veiligheid. De latere verhalen met een nobeler strekking waren pogingen de waarheid te verhullen. Het loont de moeite hier gedetailleerd enkele passages van dat betoog te bezien. Zo brengt Nanda van der Zee het telefonisch contact van Wilhelmina met de Engelse koning op 13 mei ter sprake: ‘volgens Wilhelmina met de bedoeling hem om “bijstand” te vragen. Maar dat deden ook al twee ministers, die van Buitenlandse Zaken, Van Kleffens, en die van Koloniën, Welter, die voor dat doel speciaal na het uitbreken van de oorlog naar Londen waren afgereisd. Het ging Wilhelmina dus om persoonlijke “bijstand”‘.

Te stellig
Ten eerste is het woord ‘dus’ hier prematuur. Waarom zou naast de activiteiten van de beide ministers een persoonlijke demarche van Wilhelmina bij de Engelse koning onmogelijk zijn? Sterker in het diplomatieke verkeer is zoiets niet ongewoon. Het kan dus ook anders hebben gelegen. Ten tweede valt gewoon bij L. de Jong te lezen dat er over dat telefoongesprek een heel interessante bron bestaat, namelijk het dagboek van de Engelse koning. Deze schrijft over dat nachtelijke gesprek: ‘she begged me to send aircraft for the defence of Holland’. Nanda van der Zee vermeldt dit niet. Wellicht omdat zij niet op eerdere verklaringen en onderzoekingen wilde steunen (inderdaad neemt zij van Het Koninkrijk alleen het eerste deel in haar literatuurlijst op), hier pakt dat toch fataal uit. Als zij deze bron om een of andere reden onbetrouwbaar acht, dan had zij dit moeten beargumenteren. Ik kan nu niet anders concluderen dan dat het onderzoek hier gewoon niet deugt.

Ook de mogelijkheid, dat generaal Winkelman zou hebben geadviseerd om het land te verlaten, wordt door Nanda van der Zee met verontwaardiging verworpen: ‘Niets was echter minder waar’. Sterker, volgens minister Dijxhoorn vond Winkelman die gedachte schandelijk. Opnieuw zou raadpleging van deel drie van De Jong een goed idee zijn geweest. Ook daar vinden we deze mening van Winkelman. Maar even verderop in het relaas van wat er die dertiende mei gebeurde blijkt dat Winkelman zijn mening later herzag. Hij liet aan het begin van de avond aan de adjudant van de koningin, Phaff, weten ‘dat het wenselijk was dat Hare Majesteit wegging’. De bron hiervoor is de verklaring van Winkelman voor de Parlementaire Enquête Commissie. Alweer geldt: als de schrijfster meent dat Winkelman zich na de oorlog vergiste of zelfs loog, dan moet zij dat vermelden en duidelijk maken waarom haar reconstructie waarschijnlijker is. Over wat er in de koningin omging (haar motief op het moment zelf) bestaan geen contemporaine gegevens. Alle bronnen zijn van later in de oorlog of van na de oorlog. Een element van onzekerheid zal dus altijd blijven. Des te belangrijker is een goede onderbouwing van zulke stellige uitspraken als Nanda van der Zee doet. Vooral omdat zij niet zijn te rijmen met wat wij tot nu toe van de persoonlijkheid van Wilhelmina weten.

Flaters
Voor alle duidelijkheid. Het is geenszins zo dat wij alles wat door of namens Wilhelmina later is gezegd zonder meer moeten geloven. Er is ook goede reden om bijvoorbeeld haar (on)constitutioneel optreden kritisch te bezien. Maar de voorstelling van zaken van Nanda van der Zee getuigt ook los van de bronnentechnische flaters van weinig inzicht. Zou blijven in Nederland (vergelijk Leopold in België) werkelijk een gunstiger situatie voor de joden hebben opgeleverd? Zouden Hitler en Seyss-Inquart dan werkelijk de grondwet hebben gerespecteerd? En zou de vervolging van de joden in Nederland dan echt minder ernstig zijn uitgevallen? Ik kan het nauwelijks geloven en zeker niet op grond van dit boek, dat ook verder veel opvallende slordigheden en kleinere fouten bevat.

Om kort te gaan: Om erger te voorkomen mag een door oprechte woede gedreven en daardoor meeslepende aanval op de Nederlandse elite zijn, als wetenschappelijke prestatie is het ver beneden de maat gebleven. En dat is droevig, omdat deze opvallende zwakheden weer afbreuk doen aan de zeggingskracht waarmee het echte probleem aan de orde wordt gesteld. Het onderwerp verdient beter, veel beter.

Verschenen in Historisch Nieuwsblad 1997 nummer 2

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.