Het is wellicht enigszins zonderling dat de vorig jaar overleden Jacobus Adrianus Antonius (‘Jacques’) van Doorn (1925-2008) thans wijd en zijd – zelfs op het omslag van de recent verschenen bloemlezing van zijn belangrijkste artikelen – wordt omschreven als ‘socioloog en historicus’. Socioloog was hij zeker, en wel een der belangrijkste en bekendste van Nederland. Zijn Moderne sociologie. Een systematische inleiding, dat hij in 1959 schreef met C.J. Lammers, bleef bijna twee decennia verplichte stof voor studenten.
Sterker nog: Van Doorn heeft als hoogleraar in Leiden, Rotterdam en aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda een grote rol gespeeld in de professionalisering en academisering van dit vakgebied. Vlak na de oorlog werd hij zelf opgeleid als sociaal-geograaf omdat ‘sociologie’ destijds nog geen aparte discipline was, maar toen hij (gedwongen) afscheid nam van de door hem opgebouwde faculteit aan de Erasmus Universiteit in 1987 was half Nederland socioloog.
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw waren de sociologische ideeën van J.A.A. van Doorn – vooral die omtrent overheidsbeleid, arbeidsorganisaties en openbaar bestuur – invloedrijk en gezaghebbend. Een hoofdrol daarbij speelden zijn opvattingen over verzuiling als methode van sociale beheersing, over stedelijke wijken als artificiële eenheid van beleid, en over de Amsterdamse beroeringen in de jaren zestig. Binnen vakkringen werd hij geacht vanwege zijn monografieën en zijn werk voor de Sociologische Gids alsmede Beleid & Maatschappij.
Bij een groter publiek werd hij bekend door zijn studie Het Nederlands-Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld (dat hij samen met W.J. Hendrix schreef), waarin werd aangetoond dat het disproportionele geweld van Nederlandse zijde tijdens de ‘politionele acties’ in Indonesië veel wijdverbreider was dan in de ‘Excessennota’ van de overheid werd gesuggereerd. Later trad hij nog meer in de schijnwerpers als columnist in NRC Handelsblad, en nadien in HP/De Tijd, De Limburger, het veteranenblad Opmaat, en Trouw.
Robin Hood
J.A.A. van Doorn was, kortom, een socioloog van betekenis. Maar ‘historicus’? Zeker, hij had gaarne geschiedenis willen studeren, maar omdat daarvoor destijds nog een gymnasiumdiploma vereist was, bleek dat onmogelijk. Als ‘historicus’ was hij autodidact, weliswaar een autodidact met een niet-geringe belezenheid (wellicht niet geringer dan menig professioneel historicus), maar toch ook met autodidactische trekken die zijn geschiedkundige exploraties soms wel in de weg zaten.
Zo vertoonde zijn in de Nederlandse pers bijna alom bejubelde werk Duits socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme uit 2007 (een lang gekoesterd project dat hij na de diagnose van botkanker in 2005 nog wist af te ronden) enkele lelijke uitglijders en aanzienlijke gaten in de bibliografie. Zo was het Van Doorn grotendeels ontgaan dat een van zijn centrale historische stellingen (dat de nazi’s een succesvolle sociale revolutie doorvoerden) enkele decennia geleden al uitvoerig was bediscussieerd naar aanleiding van David Schoenbaums Hitler’s Social Revolution (1966).
Dit is misschien een wat lange aanloop om te verklappen dat ook in Nederlandse democratie. Historische en sociologische waarnemingen de ‘sociologische’ waarnemingen de meeste indruk maken. Misschien moet men zelfs zeggen: de sociologische waarnemingen van de jongere Van Doorn maken behoorlijk wat meer indruk dan de waarnemingen van de oudere, historiserende en columnistische Van Doorn.
Dit boek biedt (thematisch en niet chronologisch geordend) een goed en intrigerend beeld van de socioloog Van Doorn, met bijdragen uit de jaren vijftig tot aan zijn niet eerder gepubliceerde zwanenzang ‘Herfsttij der democratie’. Helaas wordt in dit stuk – net als in sommig ander laat werk – de licht optimistische, sociaal-liberale en wetenschappelijk ingestelde jonge socioloog Van Doorn overstemd door de steeds conservatievere, betweterigere en gramstorigere columnist Van Doorn.
Soms vindt men die beide Van Doorns in één stuk verenigd. Zo kan men in het bijzonder aardige essay ‘De riskante erosie van politieke zingeving’ uit 1989 naast subtiele argumenten ook verontrustende nonsens lezen als: ‘De gemiddelde burger is vervreemd geraakt van de politieke en maatschappelijke werkelijkheid die voor hem steeds meer ontoegankelijk en onbegrijpelijk wordt.’ Hoe men als ‘socioloog en historicus’ (die bovendien het populisme van Pim Fortuyn radicaal afwijst) deze kletskoek in de categorie ‘de samenleving is op drift’ met droge ogen kan opschrijven, is een raadsel.
Net zoals het een raadsel is dat Van Doorn een levenslange vriendschap onderhield met de anarchist Wim Hendrix, maar in zijn laatste jaren de kritiek op het islamisme van vrijbuiters als Theo van Gogh, Hirshi Ali en Ehsan Jami op soms zeer schrille toon veroordeelde, zonder zich altijd van de feiten en omstandigheden te vergewissen. Van Doorn betitelde zichzelf als ‘de Robin Hood van het vrije woord’, maar schreef tevens in een column onder de titel ‘Waarom niet alles gezegd mag worden’ dat anderen hun mond moesten houden over ‘gevoelige’ kwesties.
Paternalisme
Vermoedelijk is de achtergrond van deze contradicties en inconsistenties dat Van Doorn behalve een intellectueel ook een tamelijk emotioneel mens was, en dat hij behalve wetenschapper ook een schrijver beoogde te zijn die ‘een beetje querulanterig’ wilde ‘sarren’, zoals hij dat uitdrukte.
Wellicht kan men aldus begrijpen dat het in dit boek opgenomen en destijds nogal ophefmakende stuk over de immigratie van Surinamers en Antillianen ‘Krijgt Nederland een rassenvraagstuk?’ uit 1972 werd geschreven door dezelfde socioloog die het debat over integratie en multiculturalisme als ‘overspannen’ betitelde, en ‘politiek populisten’ verweet zich schuldig te maken aan ‘grove manipulatie’ van ‘de onmondige kiezersmassa’. In dit perspectief is het wellicht jammer dat de samenstellers enkele autobiografische stukken (die overigens wel zijn gebundeld in De draagbare Van Doorn uit 1996) niet hebben opgenomen.
Dit alles maakt Nederlandse democratie overigens niet minder lezenswaardig. Dat geldt ook voor de heldere en gelukkig niet hagiografische inleiding van Piet de Rooy en Jos de Beus (respectievelijk de hoogleraar geschiedenis en politicologie met wie Van Doorn De ideologische driehoek schreef, het standaardwerk over de drie hoofdstromingen in de Nederlandse politiek).
Uit hun bijdrage blijkt eens te meer dat Van Doorn tenminste drie grote thema’s had die hem tot waardevolle overwegingen en argumenten wisten te bewegen. In de eerste plaats was dat de organisatie van sociaal evenwicht en maatschappelijke continuïteit in de Nederlandse samenleving. In de tweede plaats was dat de opkomst en ondergang van het socialisme. En in de derde plaats (nauw samenhangend met de vorige twee) was dat het falen-door-eigen-succes van de verzorgingsstaat.
De essays over deze onderwerpen tonen het vitale intellect van de J.A.A. van Doorn die men zich wil herinneren. Dit in tegenstelling tot de apodictische litanieën vol paternalisme en zwijgplicht voor anderen, die heel misschien wel – meer dan Van Doorn ongetwijfeld lief was – op een zonderlinge manier terugverwijzen naar zijn rooms-katholieke wortels.
J.A.A. van Doorn
Nederlandse democratie. Historische en sociologische waarnemingen
576 p. Mets & Schilt, € 29,90
Dit artikel is exclusief voor abonnees