Nu de journalistiek wereldwijd in een diepe crisis lijkt te verkeren, wordt steeds vaker de naam van Edward R. Murrow genoemd. Het voorbeeld van deze legendarische Amerikaanse verslaggever moet journalisten inspireren tot een kritischer opstelling en een striktere beroepsethiek. Maar is Murrow wel zo’n ideaal rolmodel voor de pers?
Het is tegen negenen als Edward R. Murrow opstaat van tafel. Het geroezemoes in de conferentiezaal van het Sheraton-Blackwell te Chicago sterft weg wanneer Amerika’s machtigste en rijkste verslaggever en televisiepresentator plaatsneemt achter het katheder. ‘Hier zal ik waarschijnlijk niemand een plezier mee doen,’ luiden Murrows opmerkelijke openingswoorden. De bij dit soort gelegenheden gebruikelijke kwinkslag blijft achterwege. Na te hebben benadrukt dat hij op persoonlijke titel spreekt en niet namens zijn werkgever, mediagigant CBS, schetst Murrow een inktzwart beeld van heden en toekomst van radio en televisie.
Meer lezen over de Koude Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
‘Ik ben in de greep van een blijvende angst voor wat deze twee instrumenten doen met onze samenleving, onze cultuur en ons erfgoed,’ aldus Murrow. ‘Als er over vijftig of honderd jaar historici zijn, en zij de opnames van één week van onze drie omroepen bekijken, dan zullen ze in zwart-wit, of kleur, de bewijzen vinden van decadentie, escapisme en afzondering van de wereld waarin we leven.’ De cadans van Murrows zinnen, zijn nadrukkelijk onnadrukkelijke intonatie, het morele appel in het zicht van de dreigende apocalyps – het doet allemaal sterk denken aan de redevoeringen van Winston Churchill, Murrows grote held zowel op moreel als op retorisch vlak.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De omroepen zijn volgens Murrow ‘geldmachines’ geworden die niet langer het publiek belang, maar slechts het belang van een zo groot mogelijk publiek voor ogen hebben. Management is timide en inhoudelijk incapabel, journalisten zijn defaitistisch en cynisch geworden. Terwijl niets minder dan de toekomst van de mensheid op het spel staat – ‘Als ik het over overleven heb, dan bedoel ik dat letterlijk’ – en er met radio en televisie zoveel mogelijk is. ‘Deze instrumenten kunnen onderwijzen en verlichten – ja, zelfs inspireren. Maar ze hebben deze mogelijkheden slechts voor zover wij vastbesloten zijn ze daarvoor in te zetten. Zo niet, dan houden we alleen dozen met draden en lampjes over.’
Murrow hield zijn beroemde redevoering op 15 oktober 1958, op de jaarlijkse bijeenkomst van de Radio-Television News Directors Association (RTNDA), de belangenorganisatie van de nieuwsredacties van Amerikaanse omroepen. Maar zijn boodschap lijkt anno 2010 weinig aan relevantie te hebben ingeboet.
Met een journalistiek die wereldwijd in een diepe financiële en morele crisis lijkt te verkeren en van incident naar incident en dieptepunt naar dieptepunt struikelt, is het begrijpelijk dat door velen wordt teruggegrepen op het voorbeeld van de man die de eigen beroepsgroep ooit onbarmhartig een spiegel voorhield. Die journalisten aanspoorde het tij te keren voordat het definitief te laat was. Die hamerde op de individuele verantwoordelijkheid van programmamakers, hun leidinggevenden en hun financiers.
‘Ed’ Murrow heeft daarom de afgelopen jaren een opvallende comeback gemaakt als rolmodel voor nieuwe generaties journalisten. In de Amerikaanse populair-wetenschappelijke boekenserie Turning Points, dat ‘keerpunten’ in de geschiedenis behandelt, staat het deeltje Edward R. Murrow en de geboorte van de omroepjournalistiek sinds een aantal jaren ingeklemd tussen boekjes over de Onafhankelijkheidsverklaring, de Val van de Muur en D-day. Murrows tv-programma’s en documentaires uit de jaren vijftig worden heruitgegeven in prijzige dvd-boxen. In 2005 verwierf de film Good Night, and Good Luck, over Murrows televisieconfrontatie met communistenjager McCarthy, zes Oscar-nominaties. De film wordt momenteel op mediaopleidingen overal ter wereld bestudeerd en geanalyseerd.
Zoals Gandhi altijd zal blijven voortleven als de nerveus neuzelende Ben Kingsley uit Gandhi. The Movie, zal Murrow dankzij Good Night blijven voortbestaan als David Strathairns film-noir-interpretatie van de sterverslaggever als nurkse, eigenzinnige loner die eigenhandig de Amerikaanse persvrijheid veiligstelde in een tijd van nationale anticommunistische hysterie. Het vormt de tweede reden voor zijn huidige populariteit.
Dankzij Good Night timmert de legende Murrow ook stevig aan de weg als historisch baken van gezond verstand en morele standvastigheid in een verontrustend heden, waarin politici, media, instituties en prominente persoonlijkheden baat lijken te hebben bij het aanwakkeren van de nationale angst voor moslimfundamentalisten, Dam-schreeuwers en ander gevreesd onheil en ongemak.
De legende Murrow vormt daarmee een leerzame parabel voor onze eigen tijd. Maar valt de historische parallel wel zo makkelijk te trekken? En is Murrow een geschikt rolmodel? Waarom bekritiseerde Murrow in 1958 eigenlijk zijn eigen broodheer? En waarom nam hij het vier jaar eerder, in 1954, op tegen McCarthy? Was hij inderdaad een eenzame held, of speelden er minder prijzenswaardige motieven in Murrows optredens mee?
Die laatste vraag dringt zich onnegeerbaar op wanneer de argeloze Murrow-vorser in de cyberarchieven duikt van archive.org – een ideële Amerikaanse organisatie die historisch beeldmateriaal via het web voor een groot publiek wil ontsluiten – om relatief onbekend Murrow-materiaal op te duikelen.
Edward R. Murrow – in 1908 in North Carolina geboren als Egbert Roscoe Murrow – is door collega’s vooral gelauwerd als het ‘geweten’ van de beroepsgroep, als iemand die immer op ‘objectiviteit’ hamerde en zijn medewerkers daar ongenadig op afrekende. Zo zou hij het liefst iedere keer een belletje hebben laten rinkelen als een journalist in een radioverslag zijn eigen opinie liet doorschemeren.
Nu zijn bij Murrows veronderstelde objectiviteit al eerder vraagtekens gezet. Zo liet hij als radioverslaggever in Londen in 1940 niet na de ongekozen nieuwe premier Churchill aan te prijzen als de enige juiste man – ‘the man who was right’ – om Engeland door de oorlog te loodsen. Vooral omdat Churchill volgens Murrow het buitengewone vermogen had het kritische Britse parlement aan banden te leggen en tegelijkertijd door te gaan als geloofwaardig verdediger van de ‘democratische, vrije wereld’.
Maar dat was in oorlogstijd, en in de strijd tegen het fascisme werd van embedded journalisten als Murrow zeker geen objectiviteit verwacht. De fascinerende ‘documentaire’ The Challenge of Ideas op Archive.org maakt echter pijnlijk duidelijk dat Murrow ook buiten oorlogstijd de hand lichtte met het journalistieke ideaal van puur feitelijke, objectieve informatievoorziening.
Het filmpje is in 1961 geproduceerd door het Army Pictorial Center (APC), de legendarische opnamestudio van het Amerikaanse leger in Queens, New York, die in 1970 zijn deuren sloot. De Tweede Wereldoorlog, de oorlog in Korea en die in Vietnam: ze werden in de New Yorkse Astoria-studio van het APC in beeld en geluid gemodelleerd naar wat het Amerikaanse publiek – en dat van de bondgenoten – geacht werd van deze conflicten te begrijpen. The Challenge of Ideas bestaat dan ook uit louter ongezouten Koude Oorlog-propaganda.
Murrow, die reservist was en zijn hele leven goede contacten met het leger heeft onderhouden, presenteert het filmpje met zijn gebruikelijke onderkoelde flair en morele overredingskracht. Het was het jaar van de door de CIA gesteunde, catastrofale Varkensbaai-invasie op Cuba. Het jaar ook waarin binnen de Amerikaanse regering-Kennedy – waar Murrow deel van uitmaakte als hoofd van de USIA, de internationale pr-organisatie van de federale autoriteiten – voor het eerst de mogelijke inzet van ontbladeringsmiddelen in het conflict in Vietnam werd besproken. Het was het tevens jaar waarin Patrice Lumumba, de democratisch verkozen ex-president van onafhankelijk Congo, met hulp van de CIA werd omgebracht. Een jaar eerder was, met hulp van diezelfde CIA, een machtsovername door de dictator Mobutu tot stand gebracht.
De Koude Oorlog was op zijn hevigst, en ontvlamde op veilige afstand van de Amerikaanse grenzen regelmatig in ‘hete’, ‘lokale’ conflicten. Het is dan ook wrang om Murrow met hulp van een keur aan sterren, onder wie televisiecowboy John Wayne, anno 1961 te horen verkondigen dat de Verenigde Staten zich nergens ter wereld in ‘interne aangelegenheden’ willen mengen. Dat zij, op vriendelijk verzoek van vreedzame volkeren overal ter wereld, slechts democratieën helpen zich te verdedigen tegen het communisme. En dat de gemiddelde Amerikaan zich ervan bewust moet zijn dat the American way of life niet kan blijven voortbestaan zonder zijn actieve betrokkenheid bij de wereldwijde strijd tegen de Sovjet-ideologie, de ‘fundamenteel tegengestelde visie op de mensheid’ van de vijand.
Hoe valt deze propaganda te rijmen met Murrows oproep aan de omroepen, van drie jaar eerder, om het volk te ‘verlichten’? Het lijkt erop dat die ‘verlichting’ vooral inhield dat de Amerikaanse burger moest worden gewezen op het Rode Gevaar. Dit blijkt wanneer we de hele tekst van de toespraak in Chicago bekijken, en niet alleen de fragmenten die in de Murrow-hagiografieën worden geciteerd.
De volgende zinnen – waarin Murrow aangeeft waarom het juist nu tijd is de bakens te verzetten – spreken wat dit betreft boekdelen: ‘Maar deze natie is nu in een strijd verwikkeld met verderfelijke krachten van het kwaad, die geen instrument onbenut laten om de geesten van hun onderdanen te vullen met slogans, vastberadenheid en vertrouwen in de toekomst. Als we op de ingeslagen weg voortgaan, beschermen we de geest van het Amerikaanse publiek van ieder werkelijk contact met de dreigende wereld die ons in het nauw brengt.’
Murrow spreekt hier bijna met afgunst over de Sovjet-propaganda, die er wel in is geslaagd ‘vastberadenheid’ en ‘vertrouwen in de toekomst’ onder de Sovjet-bevolking te zaaien. Wat kunnen de Amerikaanse media daartegenover stellen, met alle spelletjes, shows en andere vormen van nationale televisieverstrooiing? Zo bezien is Murrows overstap in 1961 van CBS naar het staatspropagandabureau USIA – een van de belangrijkste ongerijmdheden binnen de Murrow-legende – niet meer dan een logische, consequente stap geweest van iemand die tot op het bot was doordrongen van de toen heersende Koude Oorlog-ideologie.
Maar hoe zit het dan met die andere Murrow-mythe? De legendarische aflevering van zijn CBS-nieuwsprogramma See It Now van dinsdag – ‘Good Tuesday’ – 9 maart 1954, waarin hij senator Joe McCarthy de wacht aanzegde? Maakte hij daarmee geen einde aan de zogenoemde Red Scare, de jacht van geheime diensten, Senaatscommissies en schemerige particuliere belangenorganisaties op alles en iedereen die er ‘on-Amerikaanse’ – lees: socialistische/communistische – ideeën, sympathieën of contacten op na hield?
Murrow gaf de populistische senator uit Wisconsin er die dag inderdaad ongenadig van langs. Zozeer zelfs dat de vraag moet worden gesteld of Murrow hiermee niet een precedent heeft geschapen voor programma’s als het in liberale Amerikaanse kringen verafschuwde Fox News, dat het ook niet zo nauw neemt met de journalistieke mores in zijn haatcampagne tegen ‘Mao Obama’.
In het recente Cold War, Cool Medium analyseert de Amerikaanse mediahistoricus Thomas Doherty hoe Murrow in de bewuste See It Now-uitzending, getiteld A Report on Senator Joseph R. McCarthy, onder het mom van objectieve verslaggeving alle manipulatieve mogelijkheden van het medium televisie inzet om McCarthy voor de natie te ‘ontmaskeren’. Hiermee vond Murrow in feite de ‘dood door montagekamer’ uit.
Na te hebben geopend met de volgens Doherty ‘technisch correcte bewering’ dat McCarthy slechts ‘met zijn eigen woorden en beelden’ wordt geschetst, ziet de kijker een fatale sequentie beelden van de populistische senator op zijn meest onvoordelige momenten: nerveus giechelend, hakkelend, zwetend – en dat alles zo veel mogelijk in close-up. Welsprekende, televisiegenieke slachtoffers zijn tussen deze beelden in gemonteerd, terwijl Murrow op de achtergrond de zonden van McCarthy opdreunt.
De uitzending eindigt met een morele oproep aan de natie: ‘Dit is niet de tijd voor mannen die de methodes van de senator afkeuren om te zwijgen, noch voor hen die ze goedkeuren,’ aldus Murrow. Waarom die tijd zou zijn gekomen geeft hij enkele regels verder aan: ‘Wij beweren de verdedigers van de vrijheid te zijn, daar waar zij nog bestaat. En dat zijn we ook. Maar we kunnen de vrijheid elders niet verdedigen als we haar thuis verloochenen.’
De noden van de Koude Oorlog maken het volgens Murrow dus noodzakelijk af te rekenen met McCarthy en zijn heksenjacht. Niet de bedreiging van de Amerikaanse vrijheid van meningsuiting, geweten en vergadering op zich. Daarom heeft hij er ook geen moeite mee zijn eigen plechtige belofte te breken, gedaan tijdens de eerste afleveringen van See It Now, om ‘terughoudend te zijn, zeker daar waar het maatschappelijke, economische of politieke kwesties betreft, en niet te proberen de kijker een mening op te dringen’. Nationale nood breekt immers wet. Alleen: tijdens Murrows journalistieke carrière – de jaren dertig tot zestig – waren de Verenigde Staten altijd wel ergens in nood.
De uitzending kwam als een schok voor het publiek, omdat dit soort openlijke stellingnames in controversiële politieke kwesties ongekend was bij het tot dan toe uiterst timide medium televisie. De uitzending is een icoon van de Red Scare geworden, en Murrow is daardoor de geschiedenis in gegaan als de enige man in de Amerikaanse media die het lef had om tegen McCarthy op te staan. Hoe onjuist dit beeld in werkelijkheid is, blijkt uit een andere, oudere studie over de Amerikaanse media ten tijde van de Koude Oorlog: Joe McCarthy and the Press van Edwin Bayley.
Bayley, oud-journalist van een anti-McCarthy-krant in de thuisstaat van de senator, Wisconsin, laat in dit fascinerende boek overtuigend zien dat een deel van de schrijvende pers McCarthy al vanaf het begin van diens kruistocht, in februari 1950, scherp bekritiseerde. De invloedrijke Washington Post liep voorop om McCarthy te bestempelen als bedreiging voor de burgerlijke vrijheden. McCarthy klaagde niet voor niks steevast over ‘de linkse pers’.
De vraag moet dus niet zijn waarom Murrow in 1954 met McCarthy afrekende, maar waarom hij dat zo laat deed. Murrow zelf – toch behept met een aanzienlijk ego – schijnt zelfs enigszins verlegen te zijn geweest met alle toegezwaaide lof. Volgens de toenmalige tv-criticus van de New York Times, Jack Gould, liet Murrow zich tijdens een lunch, kort na Good Tuesday, tegenover Gould het volgende ontvallen: ‘Mijn god, ik heb helemaal niks gedaan. [New York Times-columnist] Scotty Reston en een hoop andere kerels schrijven of vertellen dit soort zaken al maandenlang, al jarenlang. Wij vormen de achterhoede.’
Zoals Murrow niet de enige journalist was die McCarthy bekritiseerde, zo moet ook de communistenjacht in het Amerika van de jaren veertig en vijftig niet alleen aan de persoon van McCarthy worden opgehangen. Net als Wilders nu profiteerde McCarthy van de al bestaande politieke polarisatie en de diepe wrok die een aanzienlijk deel van de Amerikanen koesterde ten aanzien van de besturende elite.
Die wrok had voornamelijk te maken met de offers die de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog hadden moeten brengen, en waar een deel van de Amerikanen de regering-Roosevelt voor verantwoordelijk stelde. Diens ideologische, internationalistische oriëntatie zou hebben bijgedragen aan de Amerikaanse betrokkenheid bij een ‘vreemde’ oorlog waar de meeste Amerikanen van afzijdig hadden willen blijven.
Uiteraard buitten de Republikeinen dit sentiment in de naoorlogse jaren uit in hun politieke strijd tegen Roosevelts opvolger, de Democraat Truman. Met het hameren op het Rode Gevaar werd bewust ingespeeld op het Amerikaanse oorlogstrauma. Het was beter nu keihard op te treden en de natie te zuiveren, stelden leidende Republikeinen, dan de zaak op zijn beloop te laten en zo een nieuw Pearl Harbor uit te lokken. De natie mocht niet ‘soft’ lijken: een duidelijke sneer naar Truman, die zo feitelijk in 1947 werd gedwongen de beruchte loyalty boards te installeren, die ambtenaren moesten screenen op vaderlandslievendheid.
McCarthy begon zijn eigen kruistocht pas op 9 februari 1950, met zijn beruchte rede tijdens een bijeenkomst van de Ohio County Women’s Republican Club in Wheeling, West Virginia. Daar schokte de senator de Republikeinse huisvrouwen door voor hun neuzen met een lijstje te wapperen waarop de namen zouden staan van 205 ‘communisten’ die, ondanks hun lidmaatschap van de Communistische Partij en het feit dat de minister van Buitenlandse Zaken van hun politieke kleur op de hoogte was, nog altijd op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkten.
Het was een beschuldiging die McCarthy nooit hard zou kunnen maken – de senator zou later toegegeven hebben slechts ‘an old laundry list’ te hebben getoond –, maar dat deed er niet toe. Ze was politiek en publicitair bruikbaar, en de jonge senator was in één klap de grote held van rechts, verongelijkt, isolationistisch Amerika. Eind 1952 won de Republikeinse, voormalige vijfsterrengeneraal Eisenhower overtuigend de presidentsverkiezingen van de Democratische intellectueel Stevenson.
Maar na de zege van Eisenhower had McCarthy, waarschijnlijk dronken van zijn eigen succes, zijn kruistocht tegen vermeende communisten binnen het overheidsapparaat onverminderd voortgezet. Het Republikeinse establishment kwam hiermee zelf in het beklaagdenbankje te staan, wat uiteraard nooit de bedoeling van de aanvankelijke partijsteun aan McCarthy was geweest. Bovendien nam McCarthy ook het Amerikaanse leger op de korrel. Dat wordt wel gezien als zijn belangrijkste strategische fout.
McCarthy moest een toontje lager gaan zingen, vonden het leger en de top van de Republikeinse partij. Zijn macht en populariteit, die nu een stoorzender vormden voor de eerste Republikeinse regering in bijna twee decennia, moesten worden gebroken. En plots was daar, klaarblijkelijk als door een wonder gezonden, Edward R. Murrow, de machtige glamour boy van het nieuwe medium televisie. En de montagetafel van zijn assistenten.
Murrow had niet alleen vanouds uitstekende contacten binnen defensie en het leger, hij was ook een vroege aanhanger van Eisenhower. Eisenhower was de eerste Amerikaanse president die het medium televisie succesvol had ingezet voor zijn verkiezingscampagne. Hij was in dit streven zonder veel professionele terughoudendheid gesteund door CBS, dat werd geleid door Eisenhowers persoonlijke vriend en golfmaatje William Paley, die weer dik bevriend was – en dus golfde – met Murrow. Murrows See It Now speelde in 1952 er dan ook een belangrijke rol bij de aspiraties en capaciteiten van de tot de politiek bekeerde ex-generaal onder de publieke aandacht te brengen.
Wat de reguliere kwaliteitspers vier jaar lang niet gelukt was, namelijk communistenjager McCarthy onschadelijk maken, lukte Murrow – al dan niet direct aangespoord door de Republiekeinse kopstukken en het leger – met één manipulatief televisieprogramma. McCarthy’s imago lag aan diggelen. Hem wachtten nog slechts enkele jaren politieke isolatie, een marginaal bestaan en een ontsporende drankzucht, die zou lijden tot zijn vroegtijdige dood in 1957. McCarthy was de gevallen demagoog, Murrow de held van de vrije meningsuiting.