Remieg Aerts en Piet de Rooy (red.)
Geschiedenis van Amsterdam. Hoofdstad in aanbouw
638 p. SUN, € 49,50
Ook op het omslag van de vierde band van de Geschiedenis van prijkt een afbeelding van de Dam, die oorspronkelijk overigens simpel de ‘plaets’, het plein, heette. Op de eerste band met een plaatje uit 1544 stond het oude middeleeuwse raadhuis. Op de tweede afbeelding, uit het midden van de zeventiende eeuw, was het nieuwe, imposante stadhuis in aanbouw en op het omslag van de derde band, weer een eeuw later, staat het gebouw er onbewogen bij, terwijl voor de deur net een oproer hardhandig neergeslagen wordt.
Op het vierde plaatje, uit ongeveer 1885, ziet het er allemaal veel vrediger uit. Alleen een iel balkonnetje wijst op de grote verandering: na slechts anderhalve eeuw als stedelijk bestuurscentrum gefunctioneerd te hebben, werd het gebouw gevorderd als paleis – en koningen en keizers willen zo af toe wel eens minzaam zwaaien naar hun onderdanen. Al bijna twee eeuwen staat het gebouw vooral leeg.
Het is symbolisch voor de gewijzigde positie van het negentiende-eeuwse Amsterdam. De stad was niet langer een zelfbewuste stadstaat, die zich het ‘centrum van de wereld’ kon wanen. Hij vervulde voortaan een ondergeschikte positie in een eenheidsstaat. En hoewel hij in de negentiende eeuw flink groeide, nam zijn relatieve betekenis af.
Tegenwoordig woont nog niet 1 op de 20 Nederlanders in de hoofdstad, terwijl in republikeinse tijden een tiende deel van de bevolking Amsterdammer was. Typerend voor de moderne tijden zijn de omnibussen die prominent op de voorgrond prijken. Ze worden nog door paarden getrokken, maar de rails waarop ze rijden en het koetswerk wijzen op de doorwerking van de industriële revolutie.
Terwijl eerdere delen door grote groepen auteurs geschreven werden, die ieder een aspect van de werkelijkheid voor hun rekening namen, is de nieuwe band helemaal volgepend door de twee redacteuren. Andere medewerkers vullen slechts korte, verdiepende katernen. Terwijl je zou verwachten dat zo’n samenwerking tussen twee auteurs een eenduidige opzet gemakkelijker maakt, treedt er halverwege juist een grote stijlbreuk op.
Remieg Aerts verkiest voor de eerste eeuwhelft een systematische rondgang volgens een wat ondoorgrondelijke, maar wel originele indeling: stedelijke, publieke en maatschappelijke orde. Piet de Rooy opteert daarna echter voor een chronologische benadering. Zijn hoofdstukindeling suggereert zelfs dat hij de jaren tussen 1876 en 1883 achteloos overslaat, maar gelukkig valt dat in de praktijk wel mee. De auteurs verantwoorden de onderscheiden aanpak door te wijzen op de versnelde ontwikkeling na 1850. Toch dompelt Aerts je effectiever onder in de stedelijke dynamiek. De aanpak van De Rooy is anekdotischer, waardoor je soms het gevoel krijgt over het werkelijke stadsleven heen te scheren.
Typerend is bijvoorbeeld zijn grote aandacht voor de opkomende socialistische beweging. Zeker een boeiend onderwerp en niet zonder belang, vooral als je al weet hoe belangrijk de sociaal-democratie in de komende eeuw zou worden, maar nog in 1897 wisten de sociaal-democraten niet één zetel in de gemeenteraad te veroveren. Je zou toch wat meer willen weten over de werkelijke machtsverhoudingen en over de achterbannen van de 45 raadsleden die wel gekozen waren.
Het omslag toont nog een gebouw, dat tegenwoordig vooral een museale functie heeft, maar toen nog volop functioneerde: de hervormde Nieuwe Kerk. De Rooy verhaalt wel hoe Abraham Kuyper met zijn geestverwanten een vergeefse poging deed dat gebouw in handen te krijgen, maar hoe de functie van religie in het stedelijk leven werkelijk transformeerde, vertelt hij niet. En Aerts verhaalt wel hoe de oude hervormde elite in de beginnende negentiende eeuw zich verbreedde tot een protestantse toplaag, maar hoe het verderging, moet je maar raden.
Maar niet gezeurd: ook dit deel is weer een feest voor oog en geest. Wat er allemaal wel verteld wordt, is boeiend genoeg.
Dit artikel is exclusief voor abonnees