In Den Haag, daar woonde meestal geen graaf.
Het eerste deel van de nieuwe geschiedenis van Den Haag gaat over de ruim drie eeuwen – de dertiende tot de zestiende – waarin Holland een graafschap was. ‘s-Gravenhage groeide in die tijd langzaam uit tot het centrale regeringscentrum. Maar de graaf, die was er zelf meestal niet. De laatste graaf, Filips II, had zoveel andere zaken aan zijn hoofd dat hij in zijn hele leven maar één dagje is langsgekomen in zijn grafelijke burcht op wat nu het Binnenhof heet. Dat was in 1549, nog voordat hij het bestuur van zijn vader zou overnemen.
De graaf uit het bekende liedje, wiens zoon Jantje heette, was overigens Floris V. Ook hij bracht waarschijnlijk niet meer dan een kwart van zijn tijd in Den Haag door. Maar dat was voor een Hollandse graaf al aardig veel. En hij was degene die van het bescheiden slot dat er al stond een imposant geheel maakte: de Grote Zaal (Ridderzaal) kwam onder zijn bewind tot stand. In zijn tijd reisden Hollandse graven nog voortdurend rond in hun territorium en woonden ze op een aantal burchten. Latere graven heersten ook over Henegouwen, Beieren of Bourgondië, en brachten dus hun tijd vooral buiten Holland door. Albrecht van Beieren, graaf in de tweede helft van de veertiende eeuw, was de enige die langdurig in Den Haag woonde.
Het leuke van dit boek is dat er een grote reproductie van een schilderij met een vogelvluchtkaart van Den Haag uit 1570 is bijgevoegd. Je kunt dus voortdurend voor ogen houden wat ongeveer de fysieke eindtoestand is waar het boek naartoe werkt. Groot was Den Haag toen nog steeds niet. Aan de vooravond van de Reformatie had het dorp met stedelijke allures ongeveer 7500 inwoners.
Terwijl middeleeuwse steden meestal maar één middelpunt hebben, had Den Haag twee centra: het hof en het dorp, met elk een kerk. Op de kaart zie je het dorp als een kreeft vanuit het westen om het grafelijk hof heen grijpt. Het dorp ontstond langs de route die van het Westeinde langs de kerk en markten via de Hoogstraat naar het Noordeinde voert. Wie de kaartjes in dit boek vergelijkt met die uit publicaties van enkele decennia geleden, beseft hoezeer de historische kennis is voortgeschreden.
Sommige hoofdstukken vatten niet alleen de laatste stand van zaken samen, maar zijn rechtstreeks op archiefonderzoek gebaseerd. Het boek bevat in feite een uitgebreide inventarisatie van vrijwel alle aspecten van het menselijk leven in drie eeuwen. Je kunt je alleen soms afvragen in hoeverre hier nog een geschiedverhaal verteld wordt.
Wie graag historische wandelingen door Nederlandse binnensteden maakt, kent de bruine ANWB-borden die informeren over de geschiedenis van een pand. Jarenlang heb ik die gretig gelezen, maar op een gegeven moment betrapte ik mezelf erop dat ik me tot een vluchtige blik beperkte. Je kunt alle bouwfases van een kerkgebouw wel nauwgezet volgen, of met interesse lezen welke voorname familie in de achttiende eeuw een fraai classicistisch pand bewoonde, maar als je honderd meter verder bent, ben je de details meestal alweer vergeten.
Zo verging het mij bij dit boek ook enigszins. Het is zo uitvoerig en zo gedetailleerd dat je je afvraagt wat het totaalbeeld is. Wat is de betekenis van alle feiten en feitjes? Als de drie delen af zijn, moeten de samenstellers maar eens een speciale wandelgids maken die steeds terugverwijst naar de stadsgeschiedenis, want alleen vanuit concrete fysieke verbeelding en betrokkenheid valt een boek als dit te lezen. En dan kun je er ook veel plezier aan beleven.
Dit artikel is exclusief voor abonnees