Home Dossiers Bezetting Nederland De wanhoopsdaad van Dirkje

De wanhoopsdaad van Dirkje

  • Gepubliceerd op: 18 december 2012
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Jan Brokken
  • 13 minuten leestijd
De wanhoopsdaad van Dirkje
Anton Mussert met NSB'ers
Dossier Bezetting Nederland Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In de jonge jaren van Dirkje de Ruyter kwamen de jongens uit Barendrecht op zaterdag naar haar dorp, Pernis, om daar te vrijen met de meisjes. Pernis was zwaar christelijk, maar Barendrecht was nog een graadje strenger. In Pernis konden ze af en toe nog lachen, iets wat in Barendrecht door God verboden leek.

Arend-Jan Veth was een christelijk-gereformeerde jongen uit Barendrecht. Over de christelijk-gereformeerden zeiden ze op de eilanden: vurig in het geloof, vurig in bed. Dat klopte in elk geval voor Arend-Jan: hij moest in grote haast met Dirkje de Ruyter trouwen. Vijf maanden later werd hun dochter Maartje (Magda) geboren.

Als Dirkje niet zwanger was geraakt, zou Arend-Jan ook met haar getrouwd zijn. Hij was verzot op haar lichaam, op haar verschijning, haar lange hals, haar rechte rug, op de trots die ze uitstraalde. Het meest hield hij van de opgeruimde lach waarmee Dirkje alle problemen in muizenissen veranderde.

Die liefde was wederzijds. In 1946 zei Dirkje tegenover de rechter, die haar niet geloven wilde en haar scherp ondervroeg: ‘Arend-Jan Veth is de enige man van wie ik gehouden heb.’ En tegen haar oudste dochter zei ze, toen Magda zo goed als volwassen was: ‘Magda, wat er ook over je vader en mij wordt verteld, vergeet nooit dat je uit liefde bent geboren.’

Na hun huwelijk gingen Arend-Jan en Dirkje Veth in Rhoon wonen, eerst in een huisje aan de Tijsjesdijk, toen in een wat groter huis aan de Rijsdijk. Drieënhalf jaar na Magda werd zoon Harmanus geboren. Harm was lichamelijk en verstandelijk niet in orde; algauw bleek hij zwaar gehandicapt te zijn en moest hij in een inrichting in Noordwijk worden opgenomen. Dirkje durfde niettemin een derde kind aan. Het meisje ging Willempje heten en werd door haar moeder Winnie genoemd.

Winnie, geboren op 30 september 1938, heeft zich haar hele leven afgevraagd of Arend-Jan Veth wel haar werkelijke vader was. Dirkje heeft altijd volgehouden van wel en ook zus Magda is stellig: haar moeder heeft voor de oorlog geen buitenechtelijke verhoudingen gehad. Ze was een uitzonderlijk knappe en zich jeugdig gedragende vrouw, die graag in een groot gezelschap verkeerde. Maar van de avances van andere mannen was ze volgens Magda niet gediend.

De geruchten over Dirkjes ontrouw ontstonden tijdens Arend-Jans afwezigheid, gedurende de hele oorlog. Toen de Duitsers binnenvielen, was hij gelegerd bij het Brabantse plaatsje Mill, waar zijn compagnie de Peel-Raamstelling verdedigde. Na hun nederlaag slaagden Arend-Jan en een paar maten erin aan Duitse krijgsgevangenschap te ontsnappen en Hoek van Holland te bereiken.

Op de morgen van 15 mei gingen ze aan boord van een trawler. Ze behoorden tot de 1200 Nederlandse militairen die zich, zoals het officieel heette, ‘in Engeland terugtrokken’. De mannen waren uit alle legeronderdelen afkomstig, van infanterie, cavalerie, korps wielrijders, artillerie en genie tot politietroepen en marechaussee. Een wonderlijk allegaartje, dat het Nederlands Legioen zou vormen, later de Koninklijke Nederlandse Brigade en vanaf 27 augustus 1941 de Koninklijke Nederlandse Brigade Prinses Irene.

Vier lange jaren bracht Arend-Jan door met trainingen en wachten. Pas op 7 augustus 1944, twee maanden na D-day, landde hij met 2de Gevechtsgroep van de Prinses Irene Brigade in Normandië bij het plaatsje Arromanches. Vanaf dat moment zou hij negen maanden vrijwel aan één stuk door vechten, van Normandië tot aan Den Haag. Weinig Nederlandse militairen konden hem dat nazeggen. Na de oorlog kreeg hij dan ook alle decoraties opgespeld die een onderofficier van de Prinses Irene Brigade kon verwerven.

Na de inname van Den Haag reed hij voldaan naar zijn Rhoonse woning terug. In een witte Amerikaanse slee, volgens zijn dochters Magda en Winnie. In een witte Amerikaanse slee, volgens de dorpelingen die hem op de Groene Kruisweg zagen rijden. In een Amerikaanse legerjeep, volgens Joop van de Kolk, die hem aanhield op de Rijsdijk en Arend-Jan aanraadde niet naar huis te gaan, maar rechtsomkeert te maken. Alle getuigen waren het erover eens dat de achterbank vol lag met lekkernijen en cadeautjes. Arend-Jan dacht als een held ontvangen te zullen worden door zijn dorpsgenoten en als een weldoener door zijn vrouw en kinderen.

Dat pakte anders uit.

In de zomer van 1940 was Dirkje duidelijk geworden dat haar man naar Engeland was uitgeweken en dat de echtgenote van een gedeserteerde militair – want zo werd de vlucht van Arend-Jan aangemerkt – geen cent soldij ontving. Bij het gezin Veth kwam vanaf mei 1940 geen geld meer binnen en daarom probeerde Dirkje wat te verdienen bij een tuinder, zoals ze ook in de eerste arme jaren van haar huwelijk had gedaan.

Van haar ouders kon ze weinig hulp verwachten. Haar vader was een aimabele man, maar als koster van de hervormde kerk in Pernis moest hij er al twee baantjes bij nemen om rond te komen: bedienaar der begrafenissen en incasseerder van de kerkelijke belastingen. Haar schoonouders boerden beter: aan de Voordijk in Barendrecht hadden boer en vrouw Veth vijf kasten vol met linnengoed, verkregen in ruil voor voedsel dat uit de eigen voorraadschuur kwam. Ze boden Dirkje werk aan: kousen stoppen. De herstelde kousen verkochten ze voor de prijs van nieuwe. Dirkje stopte zakkenvol.

Aan het begin van de oorlog kon ze het net redden. In 1942 en 1943 werd het moeilijker. Op een dag beloofde ze haar dochters met iets lekkers thuis te zullen komen. Ze stapte op haar fiets zonder banden en reed met twee zakken vol gestopte kousen naar de Voordijk in Barendrecht. Bij de deur nam haar schoonmoeder de zakken in ontvangst. Dirkje vroeg haar om iets te eten voor de kinderen – haar kleinkinderen per slot van rekening. Ze kreeg te horen: ‘Maar Dirkje, dat kun jij toch niet betalen.’

Met lege tassen fietste ze via de Essendijk en de Oudeweg naar de Rijsdijk terug. Ergens op dat traject moet er iets in haar zijn geknapt. Toen ze, nog nahijgend van het fietsen, de keuken van haar huis binnenstapte, zag Magda een laaiende woede in haar ogen.

Toch ging Dirkje nog bij acht boeren langs om te vragen om werk. Werk op het land, werk in de huishouding – het maakte haar niet uit. ‘Als een van die boeren me desnoods voor een schijntje in dienst had genomen, zou er niet gebeurd zijn wat er gebeurd is,’ riep ze in 1946 haar rechter toe. Waarop deze minzaam glimlachte.

In 1944 verslechterde de gezondheid van haar zoontje. Ze haalde Harm uit de inrichting in Noordwijk en nam hem in huis op. Algauw had hij weer dringend professionele verpleging nodig en moest hij terug naar de inrichting. Hij overleed in de zomer.

Toen had Dirkje geen weerstand meer. Op aanraden van Aardje de Ruyter-Roetman diende ze zich aan in het Kasteel. Haar schoonzus werkte al voor de Luftwaffe. Of, zoals de rechter twee jaar later oordeelde: ‘Door haar schoonzuster werd verdachte tot verkeerde dingen verleid.’

De rechter begreep er weinig van: Dirkje werd door haar hongerige kinderen tot verkeerde dingen gedwongen.

Of moet ik toch meer geloof hechten aan Jaap de Buizerd, de buurjongen van Dirkje op Het Sluisje? Hij zei: ‘Dirkje kon niet zonder man. Ze moest een man over de vloer hebben. Eén ding begreep ze niet: dat niemand haar eten gaf. Zelf was ze een joviaal type: zodra ze eten of kolen voor de kachel had, liet ze de buren daarin delen.’

Zo gedroegen de buren zich niet tegenover haar.

In september schrobde Dirkje de bonte en de witte was van de Herren Offizieren en kwam elke avond met een tas vol eten thuis. Met de restjes uit de officiersmess redde ze haar dochters van permanente ondervoeding. In oktober verscheen er op de wangen van Magda en Winnie voor het eerst in jaren weer een beetje kleur.

Op foto’s uit de oorlogsjaren is Rhoon meer een nazidorp dan ik ooit heb vermoed. Het Kasteel was een legerkampement. Veel meer militairen nog woonden bij particulieren. In 1942 begon de inkwartiering, in 1943 verdriedubbelde die. In 1944 werden vijf, zes keer zoveel officieren, onderofficieren en soldaten bij particulieren ondergebracht. In Rhoon, dat 2200 inwoners telde, waren tussen de 300 en 400 Duitse militairen gelegerd. Twee van de drie waren niet ouder dan 25 jaar. De Rhoonse meiden die zin hadden in een verzetje hadden ruim keus.

Nadat ze werk had gevonden bij de Luftwaffe op het Kasteel, nodigde Dirkje de Ruyter Duitse militairen uit bij haar thuis. Ze begon daar in de laatste week van september 1944 mee. Algauw kwamen elke avond Duitsers bij haar over de vloer.

Om de mannen te amuseren vroeg ze Dien de Regt, die weliswaar een stug karakter had, maar het niet zo nauw nam met de zeden. Tot haar verbazing, en misschien ook wel tot haar schrik, nam Dien haar zusje Sandrien mee. Die was wel erg jong – minstens vier jaar jonger dan de andere vrouwen van de Rijsdijk die Dirkje de Ruyter bij haar thuis ontving.

De buren zagen het allemaal met lede ogen aan.

Het Sluisje was een buurtschap waar de mentaliteit nog dorpser was dan in Rhoon. Men hield elkaar in de gaten, men wist bijna alles over elkaar, men roddelde over elkaar, maar men nam nooit openlijk stelling tegen een buurtgenoot en hield stijf de mond tegenover buitenstaanders. Dat Dirkje met Duitse officieren en onderofficieren naar bed ging, zag men door de vingers. Dirkje had het al moeilijk genoeg; ze legde het overduidelijk met Duitsers aan om haar kinderen te eten te geven.

Alle oud-bewoners van Het Sluisje die ik te spreken kreeg, vonden Dirkje een vrolijke, hartelijke vrouw, die zich dapper door alle tegenslagen heen vocht. Alle mannen vonden haar ook nog eens aantrekkelijk – ‘nie lelijk nie’ in de woorden van Klaas Pikaar. Maar bepaalde dingen konden de buurtgenoten niet door de vingers zien.

Dat Dirkje haar huis veranderde in een rendez-vousplek was tot daaraan toe. Alleen, waarom deed ze dat in aanwezigheid van haar dochters? Magda was in 1944 elf jaar, Winnie net zes. Vaak werden ze voor een paar dagen naar hun grootouders in Pernis gestuurd, maar niet altijd. Soms waren ze overdag bij de buren, bij de familie De Buizerd, maar ze waren ook vaak thuis (anders had Dirkje niet om eten hoeven te bedelen) en zagen wat daar ’s avonds gebeurde.

Gevraagd naar haar oordeel over de oorlogsjaren, gebruikte Magda ruim zestig jaar later een oud Joods gezegde: leg als ouders geen stenen neer waarover je kinderen kunnen struikelen. Dat deed Dirkje wel, zoals eerder Arend-Jan dat had gedaan. Over die stenen zouden hun dochters hard vallen en ze zouden er hun hele leven lang littekens aan overhouden.

Dirkjes handelwijze riep allengs meer ergernis op bij de buurtbewoners. De soldaten mochten dan jong zijn, de officieren waren meestal over de veertig. Ze hadden thuis in Duitsland een gezin. De kans dat ze een meisje zwanger maakten was groot en binnen het jaar zouden die officieren verdwenen zijn. Van de onderofficieren en de soldaten werden de eersten al naar Rusland gestuurd, dus hun eventuele zoon of dochter zouden ze nooit zien en nooit erkennen. Ik noem hier geen hypothetische gevallen – verscheidene Rhoonse meisjes raakten in verwachting van een Duitse militair en uiteindelijk zou dat ook Dirkje overkomen.

Het ergst vonden de buurtbewoners wat voor hun ogen gebeurde met Sandrien de Regt. Zo’n leuk, grappig meisje van veertien, zo’n mooi poppetje… Dirkje, die zich opeens Nel liet noemen, moest met haar tweeëndertig jaar toch beter weten? Het scheen dat het kind tot over haar oren verliefd was op de soldaat Ernst Friedrich Lange. Maar veertien jaar was veertien jaar. Dan had je het toch over ontucht met een minderjarige?

Wat de buurtbewoners misschien wel het meest irriteerde, was dat het een vrolijke boel was bij Dirkje thuis. Aan drank geen gebrek, aan sigaretten evenmin. Op een warme avond in september, toen een paar ramen opengingen, hoorden ze muziek. Er moest gedanst worden bij Dirkje, gefeest.

De verontwaardiging steeg tot een verontrustend peil. In het café van Wieger Mantz werd openlijk gezonnen op wraak. Alle keren dat ze gewaarschuwd werden, was er die hooghartige grijns op de smoelen van Dien, Sandrien, Emmy, Corrie, Riet, Ans en Gerti; altijd dachten ze dat ze zich alles konden veroorloven door de sjans die ze bij de moffen hadden.

Dirkje voelde de furie aankomen. Toen Wehrmacht en Kriegsmarine rond de bevrijding uit Hellevoetsluis waren vertrokken, keerde ze terug naar haar ouderlijk huis. Ze zal zich niet veilig hebben gevoeld in haar eentje aan de Rijsdijk. Op 5 mei fietste ze naar de kosterswoning van haar ouders in Pernis, waar haar dochters sinds oktober verbleven. Met haar kinderen als beschermend schild waande ze zich daar veilig. Het bleek een verkeerde inschatting.

Op 8 mei werd Dirkje opgepakt, kaalgeknipt, op een kar gezet en door de straten van Pernis gereden. Haar hoofd werd met carbolineum ingesmeerd. Soms stopte de kar; dan trok een uitzinnige menigte haar naar beneden, bespuugde haar, stompte haar, kneep haar in de borsten en de billen, of trapte haar in de buik. Dat ze zwanger was, viel nog niet te zien; ze kon alleen schreeuwen: ‘Pas op, pas op!’, maar dat hielp weinig.

Toen het volksgericht voorbij was, zag haar oudste dochter Magda hoe Dirkje het huis werd binnengedragen. Ze was gruwelijk mishandeld.

Op het moment dat Dirkje op de kar werd gezet, kwam Magda’s vader in een grote witte Amerikaanse slee, volgeladen met eten en cadeautjes, naar Pernis gereden. Arend-Jan Veth had zijn vrouw en dochters eerst thuis gezocht. Op de Rijsdijk was hij verschillende malen aangehouden door Rhoonaren. Volgens ooggetuigen was hem toegeschreeuwd: ‘Ga maar in Pernis kijken.’ Hij begreep de grimmigheid niet goed; hij droeg het uniform en de baret van de Prinses Irene Brigade en dacht als een held ontvangen te zullen worden door zijn vroegere dorpsgenoten.

Op de Vondelingenweg was hij opnieuw tegengehouden, ditmaal door enkele Pernissers die riepen dat hij niet meer naar de kosterswoning aan de Tijkeweg hoefde te gaan: zijn vrouw was een moffenhoer, met wie juist op dat moment werd afgerekend.

Arend-Jan keerde de auto, reed een paar kilometer terug, wachtte een uur of twee, rookte een pakje sigaretten leeg, startte de motor, reed met een rotgang naar Pernis, liet de pakjes en het eten op de achterbank liggen, belde bij zijn schoonouders aan, liep naar binnen zonder hen te groeten, greep Magda bij de arm, tilde Winnie op, en nam zijn dochters mee in de auto. Dirkje, die nog half in coma en met een gezicht vol kompressen in de slaapkamer lag, keurde hij geen blik waardig.

Arend-Jan Veth nam zijn dochters mee naar zijn ouders in Barendrecht. Een week later reed hij met zijn vader en zijn broer naar de Rijsdijk, haalde de hele inboedel uit huis, ook de poppen van zijn dochters, stapelde achter op het land tafels, stoelen, kasten, bedden, dekens, lakens en kussens tot een metershoge belt opeen, besprenkelde die met benzine en hield er een lucifer bij.

Alles uit het huis ging in vlammen op, inclusief de rokken, de kousen, de jurken, de onderjurken, de bloesjes, de hoedjes en de mantels van Dirkje. En de fotoalbums en de trouwfoto’s, waarvan er een op het buffet had gestaan en een andere aan de wand van de slaapkamer had gehangen. Toen stapte Veth weer in de auto.

Hij zou nooit meer terugkeren in het dorp en diende een aanvraag in om naar Zuid-Afrika te emigreren.

Dit artikel is een voorpublicatie uit De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog (384 p., € 19,95) van Jan Brokken, dat eind januari verschijnt bij AtlasContact. Dirkje Veth-de Ruiter is slechts een van de personages uit dit boek, waarin Brokken reconstrueert hoe sabotage, vergelding, geheimen en verwijten een dorpsgemeenschap blijvend ontwrichten.

Afbeelding: een zgn. ‘moffenhoer’ wordt kaalgeknipt