Proefschriften, lezingen en studies kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Jurrien van Goor bewerkte deel 10 van de generale missiven van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en maakte zo de periode 1737-1743 toegankelijk voor onderzoekers.
Wil je als multinational succesvol zijn, dan zijn controle en uniformiteit van groot belang. Dat besefte men al bij de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). Daarom droegen de Heren XVII hun vertegenwoordigers in de Oost op hun enkele malen per jaar volgens een vaste opzet te rapporteren over de actuele stand van zaken in de overzeese gebieden. In deze brieven, de generale missiven, informeerden de Gouverneurs-Generaal en Raden van Indië de Heren XVII over de toestand in maritiem Azië. Zij bespraken niet alleen de handelsomstandigheden, maar alles wat hun van belang leek: oorlogen, epidemieën, politiek, weersomstandigheden, troonswisselingen, lokale gebruiken en toevallige zaken die hun ter ore kwamen. De berichtgeving beslaat een gebied dat zich uitstrekt van Basra tot Japan en van Bengalen tot Nieuw-Guinea.
In 1952 begon de Utrechtse professor Coolhaas met het uitgeven van de generale missiven. Delen 1 tot en met 9 bestrijken de periode 1610-1737, deel 11 de periode 1743-1750. Minder belangrijke passages en routinezaken zijn samengevat, maar de overige gedeelten zijn integraal opgenomen.
Nu is ook deel 10, over de jaren 1737-1743, verschenen. Samensteller is Jurrien van Goor, die eerder al deel 9 van de missiven bewerkte. De missiven zijn volgens Van Goor zo bijzonder omdat ze unieke informatie bieden die vaak niet in Aziatische of andere Europese archieven te vinden is. ‘Deze informatieverzameling is bijna twee eeuwen lang, van 1610 tot 1795, op dezelfde wijze volgehouden. Hierdoor is een omvangrijke en consistente reeks gegevens bijeengebracht over de geschiedenis van Azië.’
Arabische volbloedpaarden
Volgens Van Goor bevatten de missiven een schat aan informatie. ‘De Nederlandse geschiedschrijving over de VOC is vaak gefixeerd op Nederlands-Indië. Maar het werkgebied van de VOC was veel uitgestrekter. De missiven bieden een beeld van het totale gebied waar de VOC actief was: van West-, Zuid-, Zuidoost- en Oost-Azië, maar ook Zuid-Afrika, waar de VOC ook een vestiging had.’
Door deze opzet van de missiven zijn over een lange termijn vergelijkingen mogelijk tussen de regio’s in Azië waar de VOC opereerde. Van Goor: ‘In de Indische archipel handelde de VOC alleen in primaire producten als peper en nootmuskaat; de missiven uit India berichten over de ontwikkelingen in de textielindustrie. Ook was er in India een uitgebreide geldeconomie – arbeidskrachten in India ontvingen van de VOC geld voor hun diensten -, terwijl Indië bijvoorbeeld niet eens een eigen munt had. Uit dit alles kun je opmaken dat de economische samenleving in India veel verder ontwikkeld was dan die in de Indische archipel.’
De missiven schetsen ook een beeld van de sociale verhoudingen. Zo klagen de vertegenwoordigers over de hoeveelheid geschenken die ze de Aziatische vorsten moesten geven bij wijze van tribuut. ‘Dat ging om enorme bedragen. Een hofreis naar de Japanse keizer kostte snel tienduizenden guldens. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat hij Arabische volbloedpaarden kreeg als eerbetoon. De geschenken waren een teken van ondergeschiktheid. Uit de missiven blijkt de frustratie van de Nederlanders hierover.’
Bloedbad
De periode die centraal staat in deel 10 bevat een zwarte bladzijde uit de geschiedenis van de VOC. Onder het bestuur van Gouverneur-Generaal Adriaan Valckenier (1737-1741) vond in Batavia de beruchte Chinezenmoord plaats. Het was een economisch moeilijke tijd, mede door het inzakken van de belangrijke suikerhandel. Omdat daarin vooral Chinese immigranten werkten, raakten veel Chinezen werkloos. De Chinese ontevredenheid hierover leidde tot onrust en opstootjes, met als gevolg dat de Nederlanders in Batavia en Ommelanden zich ernstig bedreigd voelden. Het besluit van de Raad van Indië om Chinese huizen uit veiligheidsredenen te doorzoeken liep uit op een bloedbad, waarbij meer dan tienduizend Chinezen omkwamen. De regering greep niet in.
Verrassend genoeg is over deze tragedie in de missiven nauwelijks iets terug te vinden. Van Goor: ‘Dat komt doordat er intern grote onenigheid bestond over de vraag wie voor de Chinezenmoord verantwoordelijk was. De Raden van Indië moesten zo’n missive altijd gezamenlijk ondertekenen. Een afwijkende mening was niet toegestaan – een middel van de Heren XVII om de eenheid van de Compagnie te bevorderen. Vanwege de onderlinge ruzies en verdeeldheid over de Chinezenmoord werd hierover slechts zeer summier bericht.’
Indirect trof Van Goor in de missiven echter diverse opmerkingen aan die verwezen naar de gebeurtenis. ‘Zo komt de vraag aan de orde wie de grond toebehoort waarop de huizen van vermoorde Chinezen hadden gestaan, en wat er moest gebeuren met de schulden van omgekomen Chinezen.’ Uiteindelijk leidde de zaak overigens tot het ontslag en de arrestatie van Valckenier.
De grootste kracht van de missiven is volgens Van Goor dat ze zoveel ‘onverwachte schatten’ bevatten. ‘De missiven bieden voor elk wat wils. Ik hoop dat het toegankelijk maken van deze “ruggengraatbron” het onderzoek over de geschiedenis van maritiem Azië een nieuwe impuls geeft.’
Generale Missiven van Gouverneurs-Generaal en Raden aan Heren XVII der Verenigde Oostindische Compagnie. Deel X 1737-1743 bewerkt door J. van Goor. 1160 p. Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, euro 76,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees