Home De troosteloze jaren dertig

De troosteloze jaren dertig

  • Gepubliceerd op: 23 juni 2005
  • Laatste update 08 feb 2021
  • Auteur:
    Herman Langeveld
  • 15 minuten leestijd
De troosteloze jaren dertig

Wat moeten we weten van onze vaderlandse geschiedenis? Historici Piet de Rooy en Jan Bank maakten een canon van het Nederlandse verleden. Tien hoogtepunten uit dit overzicht treft u aan in Historisch Nieuwsblad. Deze maand: Colijn en de crisis van de jaren dertig.

In oktober 1934 vond de legendarische London-Melbourne-race plaats, waarin 21 vliegtuigen zo snel mogelijk de halve wereld rondvlogen. Eén daarvan was het KLM-vliegtuig Uiver, dat vanuit Nederland fanatiek werd gevolgd. De KLM-bemanning was succesvol: de Uiver landde na ruim negentig uur als tweede in Melbourne en werd na verrekening van handicaps van de vliegtuigen zelfs eerste. Via een radioverbinding sprak minister-president Colijn met de bemanningsleden in Australië; bij hun terugkeer op Schiphol wachtte hun een heldenontvangst.

Het succes van de Uiver illustreert de moderne kant van Nederland in de jaren dertig. Maar daartegenover stond een overwegend conservatieve mentaliteit. Nederland was in de jaren dertig, naar het woord van historicus Hans Blom, een burgerlijk-verzuilde maatschappij in een crisisperiode. Drie burgerlijke zuilen waren dominant: de katholieke, de protestantse en de liberale. Socialisten hadden in Nederland in de jaren dertig weinig te zeggen en communisten helemaal niets.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Nederland was zo conservatief doordat de Eerste Wereldoorlog aan het land voorbij was gegaan. Daardoor waren allerlei moderniseringen uitgebleven. Te denken valt bijvoorbeeld aan loonarbeid op grote schaal van gehuwde vrouwen, die de plaatsen van de mannen aan het front moesten innemen. Inderdaad zou de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen in de jaren dertig in Nederland laag zijn in vergelijking met omringende landen. Enigszins gechargeerd zou men kunnen zeggen dat de negentiende eeuw in Nederland geduurd heeft tot 10 mei 1940.

De aanpak van de crisis die grote delen van de wereld in de jaren dertig trof was in Nederland ook weinig vooruitstrevend. De crisis had hier twee kanten: enerzijds was er sprake van een economische (en sociale) depressie, anderzijds deed zich een politieke crisis voor. Bij de economische crisis ging het om de doorwerking van de depressie in de wereldeconomie, die begonnen was met de Beurskrach van Wallstreet van eind oktober 1929. In de politieke crisis, voor een deel gevoed door deze economische depressie, werd de parlementaire democratie ter discussie gesteld. Dat was enigszins begrijpelijk: aan de verkiezingen van 1933 namen 54 partijen en partijtjes deel, waarvan er veertien tot de Tweede Kamer doordrongen.

Muiterij

Aan het begin van de crisisjaren lag de leiding van ’s lands zaken in handen van de katholieke jonkheer Charles Ruys de Beerenbrouck. Diens houding tegenover de geleidelijke verslechtering van de economische toestand vanaf 1930 was in hoofdzaak passief; door bezuinigingen op de overheidsuitgaven dacht hij het begrotingsevenwicht te kunnen handhaven.

Dat bleek al snel niet te werken. Vooral de landbouw had zwaar te lijden onder de depressie. Als de regering niet tussenbeide zou komen, zouden hele delen van het agrarische bedrijf worden weggevaagd. In 1931 kwam de regering daarom voor het eerst met een beschermende maatregel, in de vorm van de Tarwewet, spoedig gevolgd door maatregelen voor andere sectoren. In maart 1933 werd het geheel van steunmaatregelen samengebracht in een Landbouwcrisiswet.

Kort daarop zou Ruys de Beerenbrouck als minister-president worden opgevolgd door Hendrikus Colijn, leider van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Het was zijn naam die onverbrekelijk verbonden zou blijven met Nederland in de jaren dertig, niet die van Ruys de Beerenbrouck. Of, zoals de historicus Hein Klemann, terugkijkend in 1990, het zou formuleren: ‘Ruys de Beerenbrouck is een straatnaam, Colijn is een begrip.’

Colijns wereldbeeld was gevormd vóór en door de Eerste Wereldoorlog. Concreet betekende dit dat hij de relatieve welvaart van de tweede helft van de jaren twintig kunstmatig achtte; de doorwerking van de economische depressie zag hij als een bewijs van het gelijk van zijn stelling dat de wereld terug zou moeten tot een welvaartsniveau van vóór 1914. Het zal duidelijk zijn dat van zo iemand niet een actief beleid ter bestrijding van de economische depressie verwacht kon worden.

Colijn werd premier in het kielzog van de muiterij op De Zeven Provinciën. Begin februari 1933 maakten Indonesische en Nederlandse schepelingen zich meester van deze oorlogsbodem in de Indische wateren als protest tegen een korting op hun salarissen, door de regering nodig geacht in het kader van haar bezuinigingspolitiek.

Burgerlijk Nederland reageerde geschokt op de muiterij, omdat het prestige van Nederland als koloniale mogendheid hierdoor in gevaar leek. In alle toonaarden werd de regering aangespoord zo snel mogelijk een einde te maken aan de onrust. Het geluid dat daarbij het schrilst klonk en daardoor de meeste aandacht trok, was afkomstig van Colijn, die de regering-Ruys opriep het schip desnoods met een torpedo ‘naar den bodem van den oceaan’ te sturen. Toen kort daarop de regering inderdaad gewapenderhand een einde aan de muiterij maakte – overigens niet door middel van een torpedo, maar met een vliegtuigbom -, zagen velen daarin de juistheid van Colijns advies.

Moedeloosheid

Nog geen drie maanden na de muiterij vonden verkiezingen voor de Tweede Kamer plaats; het centrale thema in de verkiezingscampagne was herstel van het overheidsgezag, dat men door de muiterij aangetast achtte. Vrij breed bestond de overtuiging dat Colijn de aangewezen persoon was voor dat herstel. Zijn poseren als sterke man legde hem geen windeieren. Van de zes grote partijen was zijn ARP de enige die winst boekte. Hij kreeg dan ook de taak een regering te vormen. Eind mei presenteerde hij zijn ‘crisiskabinet’, waarin niet alleen vertegenwoordigers van de drie christelijke partijen zaten, maar ook van de twee liberale partijen. Daaruit bleken duidelijk Colijns liberaal-economische denkbeelden.

Die kwamen ook tot uiting in het kabinetsbeleid. Zo weigerde hij de gulden te devalueren. De juist aangetreden Amerikaanse president Roosevelt verlaagde de waarde van de dollar wel, om de crisis te bestrijden. Maar voor Colijn was handhaving van de gouden standaard, dat wil zeggen van de koppeling van de waarde van de gulden aan het goud, een hoeksteen van het beleid.

Landen die wel hadden gedevalueerd, zoals de Verenigde Staten, Groot-Britannië en de Scandinavische landen, konden daardoor meer exporteren. Dat voordeel zou Nederland volgens Colijn moeten zien te bereiken door ‘aanpassing’, dat wil zeggen door verlaging van lonen en prijzen. Omdat de regering meer invloed kon uitoefenen op de lonen dan op de prijzen, werd maar met de lonen begonnen. Dit was de beruchte ‘aanpassingspolitiek’ van de kabinetten-Colijn.

In dit beleid pasten ook verlagingen van de steunbedragen aan de werklozen, onder andere in juli 1934. In reactie op deze steunverlaging braken in Amsterdam en in sommige andere plaatsen gevechten uit tussen protesterende werklozen enerzijds en politie, marechaussee en militairen anderzijds. Omdat de gevechten in de Jordaan het hevigst en het meest grootschalig waren, zijn deze ongeregeldheden als het ‘Jordaanoproer’ de geschiedenis in gegaan.

Er vielen zes doden en tientallen gewonden, maar de autoriteiten bleven de situatie redelijk makkelijk meester. Dit was bovendien het enige massale verzet tegen de aanpassingspolitiek; in de crisisjaren overheersten moedeloosheid en verslagenheid bij de slachtoffers van de depressie.

Bonte Dinsdagavondtrein

De economische depressie vrat in Nederland dieper in en duurde er langer dan in vergelijkbare West-Europese landen. Historici hebben enige tijd gemeend dat dit kwam door de structuur van de Nederlandse economie en niet door het beleid. Eind jaren tachtig heeft de economisch historicus Jan-Luiten van Zanden dit beeld gecorrigeerd door cijfermatig aan te tonen dat het beleid van de kabinetten-Colijn wel degelijk verantwoordelijk is geweest voor diepte en duur van de economische depressie in Nederland. Met name de handhaving van de gouden standaard was erg nadelig.

Van Zanden berekende dat als Nederland in 1931 (gelijktijdig met Groot-Brittannië) de gouden standaard zou hebben losgelaten, de werkloosheid in de jaren daarna veel lager zou zijn geweest: in 1935 zou niet 11, maar slechts 6 procent werkloos zijn geweest. Dat betekent dat bijna de helft van de massale werkloosheid tijdens de crisisjaren rechtstreeks aan de handhaving van de gouden standaard moet worden toegeschreven. Voor die handhaving werd dus een zeer hoge prijs betaald.

De honderdduizenden werklozen van het midden van de jaren dertig leden een benard en veelal uitzichtsloos bestaan. Ons beeld van de jaren dertig als een somber en troosteloos decennium is er in hoge mate door bepaald. Maar de werklozen vormden slechts een – helaas veel te grote – minderheid. Daartegenover stond echter een meerderheid die wel werk had, en die meerderheid had het door de dalende prijzen niet zonder meer slechter dan tevoren.

Er was in de jaren dertig dan ook ruimte voor vertier en vermaak. ‘Per slot van rekening waren die jaren ook de jaren van De Bonte Dinsdagavondtrein, die honderdduizenden wekelijks dolle pret gaf,’ schreef NRC-journalist J.L. Heldring (zie kader ‘Verder lezen’). Dat AVRO-radioprogramma bereikte overigens maar een klein deel van de Nederlanders, want in die dagen van verzuiling mochten orthodox-protestantse en rooms-katholieke luisteraars alleen naar de eigen confessionele zender luisteren. De ‘heidense’ liberale AVRO en socialistische VARA waren voor hen taboe.

De bevolking leefde massaal mee toen Nederland in 1934 voor het eerst meedeed aan een wereldkampioenschap voetbal, in Italië. ‘We gaan naar Rome,’ zongen voetbalfans in de hoop op een finaleplaats. Toen het Nederlandse team in een voorronde in Milaan door Zwitserland met 3-2 werd verslagen, was het volk in rouw gedompeld.

Maar er waren in de jaren dertig ook echte succesverhalen. Eerder is al de triomf van de Uiver genoemd en ook op andere terreinen dan de luchtvaart moderniseerde Nederland wel degelijk. Zo brak de fiets definitief door als vervoermiddel van de gewone man en vrouw. Aan het einde van de jaren dertig waren er, op een bevolking van ruim 8 miljoen, ruim 3,5 miljoen fietsen. En de verspreiding van radiotoestellen en radiodistributieapparaten nam sterk toe.

Mussert

Toch waren de jaren dertig een overwegend grauw en grijs decennium. De economische tegenspoed en de onmacht van het kabinet daarop een adequaat antwoord te geven leidden tot steeds grotere politieke onvrede. Die werd vooral belichaamd door de Nationaal-Socialistische Beweging, eind 1931 opgericht door ir. A.A. Mussert en enkele medestanders. Aan de Kamerverkiezingen van 1933 had Mussert zijn jonge organisatie nog niet bloot willen stellen, zodat haar eerste electorale test kwam bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in het voorjaar van 1935. Vanuit het niets behaalde de NSB bijna 8 procent van de stemmen – een prestatie zonder weerga in een politiek bestel waarin veruit de meeste kiezers in verzuilde kaders vastgeklonken zaten.

Het antwoord van de zuilen liet niet lang op zich wachten. De rooms-katholieke kerk en de gereformeerde kerken, die nog heel wat meer betekenden dan nu, kwamen met een principiële veroordeling van het nationaal-socialisme. Twee organisaties werden opgericht om de NSB te bestrijden: de massaorganisatie Eenheid door Democratie en het veel kleinere Comité van Waakzaamheid van Anti-nationaal-socialistische Intellectuelen, met als belangrijkste initiatiefnemers de schrijvers Menno ter Braak en Edgar du Perron en de historicus Jan Romein.

Behalve met deze bestrijding had de NSB te kampen met haar eigen radicalisering. Een symptoom daarvan was Musserts solidariteitsverklaring met de Italiaanse inval in Ethiopië in de herfst van 1935, die bij veruit de meeste Nederlanders zeer slecht viel. Bovendien groeide, onder invloed van het Duitse voorbeeld, het antisemitisme in de beweging sterk. Dat kon buiten een kleine kring van fanatieke aanhangers evenmin op veel bijval rekenen.

Wat een en ander betekende voor de electorale aantrekkingskracht van de NSB zouden de Kamerverkiezingen van 1937 uitwijzen. Bij deze verkiezingen werd de aanhang van de NSB bijna gehalveerd – zij hield maar net iets meer dan 4 procent van de stemmen over. De grote winnaar was opnieuw Colijn; zijn ARP behaalde maar liefst zeventien zetels (in een Kamer van honderd), wat een vooruitgang met drie zetels betekende.

Geheel logisch was deze overwinning van de ARP allerminst. Het sociaal-economische beleid van de voorafgaande jaren kon onmogelijk een succes worden genoemd: de aanpassingspolitiek was op een mislukking uitgelopen. Eind september 1936 had ook Nederland, als laatste land, zich gedwongen gezien de gouden standaard los te laten en was de ‘gave gulden’ in waarde verminderd. Sindsdien had Nederland aansluiting gekregen bij de opwaartse trend in de wereldeconomie, maar dat was eerder ondanks dan dankzij het door de kabinetten-Colijn gevoerde beleid. Wat is dan de verklaring voor dit succes van Colijn?

Schipper naast God

In de eerste plaats waren de jaren dertig een angstige tijd. De bestaansonzekerheid voor grote delen van de bevolking, de groei van het politiek extremisme – in het buitenland, maar ook in Nederland zelf – en last but not least de toenemende oorlogsdreiging ten gevolge van de agressieve politiek van het nationaal-socialistische Duitsland en het fascistische Italië; dat alles deed velen uitkijken naar een figuur die zelfvertrouwen uitstraalde en bij wie zij zich veilig konden wanen. En wie anders zou dat kunnen zijn dan de sterke man van de Nederlandse politiek, Hendrikus Colijn?

Op verkiezingsposters en in de hem welgezinde pers werd hij afgebeeld als de schipper naast God, die het roer van het schip van Staat in zijn vaste hand hield, hoe hoog de golven ook opliepen. Zijn strijd met Mussert over de vraag wie Nederland in deze bange dagen moest leiden, won Colijn glansrijk. Mussert besefte zelf ook wel dat hij niet tegen Colijn op kon. ‘Ik geloof toch dat die Colijn veel meer geschikt is voor dit vak dan ik,’ liet hij zich vertrouwelijk ontvallen.

Bij de verkiezingen van 1937 dongen Mussert en Colijn naar de gunst van dezelfde groep kiezers. Het ging om burgers die in de jaren twintig en in de vroege jaren dertig nog op een van liberale partijen hadden gestemd. Door de economische depressie waren zij van hun traditionele ankers losgeslagen; in 1935 hadden zij massaal hun stem op de NSB uitgebracht. Maar door het opschuiven van de NSB in extremistische richting en de bestrijding die de beweging had ondervonden, waren zij teruggekeerd van hun fascistische dwalingen. Ze vonden massaal onderdak bij Colijn, ook al moesten zij van de orthodox-protestantse ideologie van diens ARP verder niets hebben.

Zo kon Colijn tot 1939 het politieke toneel blijven beheersen. De Rooms-Katholieke Staatspartij, toch steeds ongeveer twee keer zo groot als de ARP, speelde gedwongen de tweede viool omdat zij een leider van het formaat van Colijn ontbeerde.

Pas eind jaren dertig kwam een nieuwe generatie katholieke politici naar voren, onder wie Carl Romme en Carel Goseling. Zij aanvaardden dat ze in een regering met de sociaal-democraten moesten samenwerken en daarmee was Colijns rijk ten einde. Tot dat moment had hij het politieke toneel in de jaren dertig kunnen beheersen: een conservatief politicus, wiens richtinggevende denkbeelden vóór en in de Eerste Wereldoorlog hun beslag hadden gekregen. Daardoor sloot hij naadloos bij de conservatieve, negentiende-eeuwse mentaliteit van grote delen van de Nederlandse bevolking in de jaren dertig.

Herman Langeveld is universitair hoofddocent nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Vorig jaar verscheen het tweede en laatste deel van zijn Colijn-biografie.

Verder lezen

Een goede oriëntatie op Nederland in de jaren dertig biedt het inleidende hoofdstuk van J.C.H. Blom, De muiterij op ‘De Zeven Provinciën’. Reacties en gevolgen in Nederland (tweede druk, 1983). Verschillende interessante bijdragen over de jaren dertig zijn te vinden in P.W. Klein en G.J. Borger (red.), De jaren dertig. Aspecten van crisis en werkloosheid (1979). Het eerste deel van L. de Jongs grote seriewerk over Nederland in de Tweede Wereldoorlog (Voorspel, 1969) geeft uitgebreide informatie over de jaren dertig, al is het – uiteraard – geschreven vanuit het perspectief van de naderende oorlog.

De stelling dat de Nederlandse maatschappij afweek van die van de omringende landen vanwege de neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog is vooral geponeerd door Maarten Brands in ‘The Great War die aan ons voorbijging. De blinde vlek in het historisch bewustzijn van Nederland’, in: M. Berman en J.C.H. Blom (red.), Het belang van de Tweede Wereldoorlog (1997). Hein Klemanns uitspraak over Colijn en Ruys de Beerenbrouck is te vinden in zijn proefschrift Tussen Reich en Empire (1990).

Over de monetaire problematiek van de jaren dertig gaat R.Th. Griffiths (red.), The Netherlands and the Gold Standard (1987). In 1973 verscheen P.W. Kleins ‘Depressie en beleid in de jaren dertig’, in: J. van Herwaarden (red.), Lof der historie. Daarin betoogt Klein dat de lange duur van de crisis te wijten was aan de structuur van de Nederlandse economie. Jan-Luiten van Zandens visie op de economische depressie in Nederland, die sindsdien niet meer serieus ter discussie is gesteld, vindt men in diens De Dans om de Gouden Standaard. Economisch beleid in de depressie van de jaren dertig (Inaugurele oratie Vrije Universiteit, 1988).

Een goed overzicht van de geschiedenis van de NSB is nog altijd A.A. de Jonge, Het nationaal-socialisme in Nederland. Voorgeschiedenis, ontstaan en ontwikkeling (1968). Musserts uitspraak over Colijn wordt geciteerd door Ronald Havenaar in Verrader voor het vaderland. Een biografische schets van Anton Mussert (1978).

Voor Colijn in de jaren dertig zie Herman Langeveld, Schipper naast God. Hendrikus Colijn 1869-1944. Deel 2, 1933-1944 (2004). J.L. Heldrings citaat is ontleend aan de bespreking van dit boek in NRC-Handelsblad op 2 april 2004.

De NSB krijgt haar domme, holle en oneerlijke drukte op haar brood

Ernst Heldring, vooraanstaand Amsterdams liberaal zakenman, gaf op 30 mei 1937 in zijn dagboek commentaar op de verkiezingen, waarin de NSB werd gehalveerd:’Vandaag thuisgekomen van een reis naar Italië, Sicilië en de Levant, vind ik de verkiezingen afgeloopen. Er blijkt toch uit, dat een brede massa, die zwevend is, krachtige of sympathieke figuren steunt. Colijn en in mindere mate Oud hebben het vertrouwen, dientengevolge boekt Antirevolutionair een groote winst en worden de Vrijzinnig-Democraten tegen verlies behoed.

De liberalen hebben geen figuur van eenige beteekenis en maakten in hun propaganda een stumperige indruk, meeloopers van Colijn. Zij verliezen zwaar.

De Nationaal-Socialistische Beweging krijgt haar domme, holle en oneerlijke drukte op haar brood. Zij heeft voor goed afgedaan. Ik heb haar nimmer eenige kans toegeschreven, maar dat Nederlanders haar zó goed peilen, is verblijdend. Haar optreden heeft allicht de democratie bevorderd, en ook de beweging “Eenheid door Democratie” zal wel ten gunste van de Vrijzinnig-Democraten uitgevallen zijn. De betere gang van zaken sinds het najaar [het loslaten van de gouden standaard] heeft natuurlijk de meeste beteekenis voor de richting der kleurloozen gehad. Bevonden wij ons nog in een deflatietijdperk, dan hadden velen naar de Nationaal-Socialistische Beweging en de Communisten geluisterd.

De bedenkelijke zijde van den uitslag is de versterking der Roomsch-Katholieke Partij, die Colijn het licht niet in de oogen gunt en op economisch gebied lijnrecht staat tegenover de opvattingen die Colijn in zijn verkiezingscampagne verdedigd heeft en waarop een liberaal niet veel heeft aan te merken.’

Uit: Joh. De Vries (red.), Herinneringen en dagboek van Ernst Heldring (1871-1954) (1970).