De Britse geschiedschrijvers kunnen maar niet genoeg krijgen van de Eerste Wereldoorlog. Hew Strachan, hoogleraar moderne krijgsgeschiedenis aan de universiteit van Oxford, publiceerde in 2001 het eerste deel van wat een driedelig standaardwerk moet gaan worden (To War, Oxford University Press). Zijn nu in een Nederlandse vertaling verschijnende The First World War (2003) is een beknopt, eendelig relaas dat in Engeland werd begeleid door een op Channel Four uitgezonden tiendelige documentairereeks.
Strachans boek roept onwillekeurig een vergelijking op met John Keegans The First World War uit 1998. Het eerste wat opvalt is dat de Nederlandse vertaling, afgezien van incidentele schoonheidsfoutjes (de Lewis gun was een machinegeweer, geen kanon), veel beter is. Verder blijken de boeken elkaar uitstekend aan te vullen.
Waar Keegan het accent legt op de krijgshandelingen (en dan met name de strijd aan het westelijk front), benadrukt Strachan de Grote Oorlog als een wereldwijd conflict en een totale oorlog die de burgerbevolkingen niet ongemoeid liet. Het krijgsverloop in het westen, het oosten, Italië, Afrika en Arabië krijgt gelijke aandacht, de politieke ontwikkelingen komen uitvoerig aan bod en een apart hoofdstuk beschrijft de gevolgen van de Britse economische blokkade voor de Duitse bevolking.
Strachan biedt een overstelpende hoeveelheid nieuwe informatie en inzichten. In vergelijking met de elegante stijl van Keegan heeft hij wel eens de neiging zijn alinea’s wat al te vol te proppen, maar de kwaliteit van de inhoud weegt ruimschoots op tegen deze stilistische onvolkomenheid.
De titel van het nieuwe boek van J.H.J. Andriessen, De mythe van 1918. De werkelijkheid over de laatste honderd dagen van de Eerste Wereldoorlog, wekt ook de indruk nieuwe feiten en inzichten te presenteren, maar dat valt nogal tegen. Andriessens belangrijkste thesen zijn dat de Vrede van Versailles een onrechtvaardige vrede was en dat het Duitse leger de oorlog verloor zonder te zijn verslagen. Van beide beweringen zal niemand echt steil achteroverslaan.
De structuur van het boek is wat rommelig, wat resulteert in veel herhalingen. In hoofdstuk 11 culmineert dit in een aantal alinea’s over de vredesonderhandelingen die ook letterlijk in het eerste hoofdstuk voorkomen. In hoofdstuk 12 worden alle conclusies nog eens op een rijtje gezet, maar vanwege de beknoptheid en helderheid is deze extra herhaling meer dan welkom.
Andriessens bête noire is de Britse geschiedschrijving, die hij beticht van eenzijdigheid, en hij toont inderdaad op overtuigende wijze aan dat de officiële Britse geschiedschrijver verre van objectief te werk ging. Maar of dit ook gold voor diens opvolgers blijft onbewezen, en daarbij zijn Andriessens beweringen ook niet bepaald gespeend van eenzijdigheid.
Herhaaldelijk stelt hij dat het uitbreken van de revolutie in Duitsland een direct gevolg was van de oproep van het Duitse opperbevel aan de regering om vredesonderhandelingen te beginnen. Maar bewijzen voor deze stelling levert hij niet, en andere plausibele verklaringen (de Russische revolutie, de effecten van de economische blokkade en de door de Duitse marinetop geplande `alles of niets’-actie) blijven onvermeld.
Andriessen onderschrijft generaal Erich Ludendorffs overtuiging dat de strijd in november 1918 nog kon worden voortgezet om een voordeliger vrede af te dwingen, maar zijn bewijsvoering daarvoor heeft een hoog speculatief gehalte. En trouwens: hoe origineel of controversieel is zo’n bewering?
‘De geschiedenis zal op z’n hoogst toegeven dat zij [de Duitsers], door de buikriem aan te halen, lang genoeg stand hadden kunnen houden om de vermoeide geallieerden de lust tot verdere inspanningen te ontnemen, en zo gunstiger voorwaarden te bedingen dan die van Versailles.’ Dat schreef een van die vermaledijde Britse krijgshistorici, Basil Liddell Hart. In 1934.
Paul Moeyes is auteur van ‘Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog’ (2001).
Dit artikel is exclusief voor abonnees