Home De splitsing van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden

De splitsing van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden

  • Gepubliceerd op: 27 september 2011
  • Laatste update 08 feb 2023
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 12 minuten leestijd
De splitsing van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden

Tot 1585 waren de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden één in hun opstand tegen Filips II. Maar toen Antwerpen werd heroverd door de Habsburgers werd dat anders. Tijdens het Twaalfjarig Bestand bleek dat noorderlingen en zuiderlingen na 25 jaar gescheiden te zijn in andere werelden leefden, die vaak heftig botsten.

Het is meer dan vier eeuwen geleden dat de Noordelijke Nederlanden de Schelde afsloten, de toegang tot de havenstad Antwerpen. De sluiting zou tot het einde van de achttiende eeuw duren, en nog steeds kunnen Nederland en België het elkaar moeilijk maken als het om de Schelde gaat. Dat bleek recent weer, toen Nederland aankondigde afspraken over de ontpoldering van de Hedwige-polder niet na te komen. Die kwestie hield rechtstreeks verband met verdragen over het bevaarbaar houden van de Schelde voor grote schepen die naar Antwerpen varen, en daarom protesteerden de Belgen heftig.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De problemen rond de Hedwige-polder maken duidelijk dat Nederlanders en Belgen elkaar niet altijd begrijpen. Dat is niet nieuw. Al aan het begin van het Twaalfjarig Bestand, in 1609, toen noord en zuid nog maar 24 jaar van elkaar gescheiden waren, bleken de verschillen groot.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dat staat mooi verbeeld op De zielenvisserij van Adriaan van de Venne. Het Twaalfjarig Bestand was vijf jaar op streek toen hij het schilderij maakte. Het gaat over een van de verschillen tussen noord en zuid: religie. In het zuiden was de meerderheid katholiek en in het noorden kreeg de hervormde kerk het voor het zeggen. De afbeelding verwijst naar een passage in Marcus, waarin Jezus langs het meer van Galilea loopt en zegt: ‘Kom, volg mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ In de geest van die uitspraak proberen zowel protestantse als katholieke geestelijken op het schilderij drenkelingen aan boord te krijgen.

Dat de katholieke geestelijken op het schilderij niet alleen naar zielen maar ook naar goud vissen, zegt veel over het standpunt van Van de Venne. Een andere aanwijzing is de dorre boom, rechtsachter op het schilderij. De katholieke geestelijken die eronder staan, bevinden zich duidelijk aan de verkeerde kant van de rivier. Aan de overzijde, bij de protestanten, is de natuur wél groen.

De rivier in het midden van het schilderij – volgens sommigen is het de Schelde – vormt een brede barrière tussen protestant en katholiek, en daarmee tussen het noorden, waar de Republiek was ontstaan, en het zuiden, dat al weer jaren stevig in handen was van de Habsburgers. Op de linkeroever staan dan ook prins Maurits en de Staten-Generaal, en op de rechteroever de ‘aarsthertogen’ Albert en Isabella, die de Zuidelijke Nederlanden leidden.

Tot 1585 waren de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden één geweest in hun opstand tegen Filips II. Maar sindsdien waren de gebieden in hoog tempo uit elkaar gegroeid – sneller dan iemand had kunnen bevroeden.

Vanaf de vroege vijftiende eeuw waren de Nederlanden langzaamaan onderdeel geworden van hetzelfde rijk. Door oorlog en vererving werden steeds nieuwe gebieden toegevoegd, totdat keizer Karel V in 1543 Gelre inlijfde bij zijn ‘Zeventien Provinciën’ (ongeveer de huidige Benelux).

In religieus opzicht was het in die tijd onrustig in de Nederlanden. De Reformatie was volop aan de gang en verschillende ketterijen staken de kop op, tot grote ongerustheid van Karel, en vanaf 1555 van zijn zoon en opvolger Filips II. Beiden zagen het als hun taak de eenheid van de kerk te beschermen.

Het calvinisme begon zijn opmars in de Nederlanden vanuit het zuiden. Aanvankelijk woonden daar de meeste ‘ketters’ en daar begon in de zomer van 1566 de Beeldenstorm. En toen de onvrede over het religieuze beleid samen met een reeks andere problemen uitmondde in de Opstand tegen Filips II, was die in het zuiden minstens zo hevig als in het noorden.

Het lag van tevoren dus allerminst vast dat het Habsburgse huis de macht in het zuiden zou herstellen, terwijl in het noorden de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden tot stand kwam. Dat het zo liep, was het gevolg van de min of meer toevallige loop van de militaire strijd tussen Filips’ troepen en de opstandelingen.

Een belangrijk keerpunt in die strijd was de inname van Antwerpen door de Spanjaarden in 1585, na een belegering van meer dan een jaar. De rijke havenstad had een leidende rol gespeeld tijdens de Opstand, onder meer vanwege de strategische ligging aan de Schelde. De gevolgen van de inname waren groot: vanaf dat moment waren de gehele Zuidelijke Nederlanden verloren voor de opstandelingen.

Daar berustten slechts weinigen in. Veel opstandelingen hoopten nog lang op herstel van de Nederlandse eenheid – uiteraard los van Filips. Dat ideaal lijkt dertig jaar na de val van Antwerpen nog te hebben geleefd bij Van de Venne. Op De zielenvisserij schilderde hij een regenboog die de rivier overspant en de twee oevers verbindt.

In de jaren voor de val van Antwerpen hadden de leiders van de Opstand er veel aan gedaan om een gevoel van eenheid in de jonge Zeventien Provinciën te creëren. Willem van Oranje, bijvoorbeeld, sprak van de ‘vrijheidszin’ van de Nederlanders, die hun vaderland moesten verdedigen tegen de ‘Spaanse tirannie’. Die propaganda sloeg aan en het ideaal bleef in leven, ook na de dood van Oranje. In 1600 had een anonieme auteur uit de Zuidelijke Nederlanden het nog over ‘compatriotten van het Nederlandt, als van hetzelfde lichaem’.

Sterker nog: de hoop dat noord en zuid ooit weer een groot-Nederlandse eenheid zullen vormen steekt ook nu nog regelmatig de kop op, meer dan vier eeuwen nadat de gebieden voor het eerst gescheiden waren geraakt. Als de grens tussen België en Nederland zo toevallig is ontstaan en de landen zoveel geschiedenis delen – zo is het idee –, dan kunnen ze toch beter samengaan?
Maar tussen noord en zuid zijn grote verschillen gegroeid, die een eerdere poging tot hereniging – het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) – onhoudbaar maakten, en die ook nu nog spelen; denk aan de kwestie-Hedwige-polder.

De eerste keer dat beide partijen geconfronteerd werden met de ontstane verschillen was aan het begin van het Twaalfjarig Bestand. Toen bleek dat noorderlingen en zuiderlingen in andere werelden leefden, die vaak heftig botsten.

Dat had van tevoren vrijwel niemand verwacht. Op 14 april 1609 werd het nieuws van de tijdelijke vrede in Antwerpen begeleid door het gelui van de grootste klok van de stad en het geschal van trompetten. Er waren vreugdevuren en rederijkersopvoeringen, en voor het eerst sinds tijden werden de stadspoorten helemaal opengezet. Antwerpen had reden om te feesten, want in de wijde omgeving had jarenlang een smerige oorlog gewoed die vele levens had geëist en die het moeilijk had gemaakt te reizen en zelfs om post te versturen. Eindelijk konden de contacten met familie en vrienden in rest van de Nederlanden worden hersteld.

Ook in de Republiek werd het Bestand enthousiast begroet. De verwachtingen waren hooggespannen, vooral onder protestante zuiderlingen die na de val van Antwerpen naar het noorden waren gevlucht, in de verwachting dat dat tijdelijk zou zijn. Sindsdien hadden ze voortdurend gehoopt op terugkeer naar hun geboortestreek.

Binnen de kortste keren trokken duizenden mensen de grens over, beide richtingen op. Sommigen zochten familie op, zoals Hester de la Faille, dochter uit een rijke koopmansfamilie uit Antwerpen die was gevlucht en zich in Leiden had gevestigd. Zij zag na dertig jaar haar broer Martin terug, die in Antwerpen was gebleven. Anderen gingen simpelweg voor hun plezier op reis. In juni 1609 zouden maar liefst 30.000 noorderlingen de Antwerpse kermis hebben bezocht, zo beschrijft Judith Pollmann in haar boek Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 1520-1635.

Velen verwachtten aan de andere zijde van de frontlinie gelijkgestemden te ontmoeten. Gedurende een kwarteeuw van slechte communicatie hadden noorderlingen het idee opgevat dat het katholicisme in het zuiden slechts van bovenaf was opgelegd en niet echt leefde onder de bevolking. Het merendeel van de zuiderlingen zuchtte zwaar onder het katholieke juk en verlangde naar de vrijheid van de Republiek, zo was de overtuiging in het noorden.

Aan de andere kant dachten veel zuiderlingen dat de opstandelingen in het noorden slechts een klein ketters groepje vormden dat de gewone Nederlanders had misleid en in een vernietigende oorlog had gestort. Eenvoudige noorderlingen verlangden terug naar een vredig bestaan onder hun ‘natuurlijke prince’, dachten de zuiderlingen.

De werkelijkheid was anders. In het noorden stond wel degelijk een meerderheid achter de Opstand. Filips II was voor deze mensen de grote vijand en Willem van Oranje de held. Slechts een minderheid was toegetreden tot de hervormde kerk, maar de nieuwe politieke verhoudingen werden breed geaccepteerd.

In het zuiden was de katholieke orde hersteld, ook in de harten van de inwoners. Willem van Oranje werd er gezien als een schurk die de Nederlanden had verscheurd. Op bevrijding vanuit het noorden zat vrijwel niemand meer te wachten.

Dat de Zuidelijke Nederlanden weer bijna helemaal katholiek waren geworden kwam deels door de gedwongen emigratie van grote aantallen protestanten. Het bewind van radicale calvinisten in de steden in het zuiden was velen bovendien slecht bevallen. Daarnaast speelden de ‘aartshertogen’ Albert en Isabella hierin een grote rol.

Albert, ook bekend als Albrecht, was een Habsburgse prins en de broer van keizer Rudolf II van het Heilige Roomse Rijk. Vandaar zijn titel ‘aartshertog’. Zijn oom was Filips II, en die had hem in 1596 benoemd tot landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. In 1598 trouwde Albert met Filips’ dochter Isabella.

Albert en Isabella hadden beiden een groot deel van hun jeugd doorgebracht aan het hof van Filips, dat doordrongen was van de geest van de Contrareformatie. Als diepgelovige katholieken waren zij ervan overtuigd dat ze in de Zuidelijke Nederlanden de vrede met God moesten herstellen na de zonden van de ketterse Opstand en de Beeldenstorm.

Daarbij speelde de Mariaverering een grote rol. De aartshertogen riepen de moeder Gods aan bij allerhande cruciale gebeurtenissen. Hun huwelijk droegen ze aan haar op, maar ook belangrijke militaire successen. Toen Albert in 1603 een belegering van Den Bosch door prins Maurits wist te beëindigen, dankte hij Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel daarvoor.

In Scherpenheuvel, een bedevaartsoord in de huidige provincie Vlaams-Brabant, verrichtte Maria in die jaren in de ogen van gelovigen meerdere wonderen, zoals allerlei miraculeuze genezingen. Pollmann betoogt dat die wonderen voor Albert en Isabella en voor veel zuiderlingen tekenen waren van de genade van God, die bereid was een nieuw verbond te sluiten met katholieke Nederlanders die zich na de Opstand berouwvol betoonden. Albert en Isabella brachten kostbare geschenken naar Scherpenheuvel, waar ze eerst de bouw van een houten kapel financierden en later die van een stenen kerk. Ook andere heiligdommen ondersteunden ze gul.

De religieuze opstelling van de aartshertogen sloeg aan. In het hele zuiden verschenen nieuwe kerken en kapellen; er werden weer volop processies gehouden en gelovigen gingen in groten getale op bedevaart. Zuiderlingen zagen de Opstand steeds meer als een tijd van misleiding, waarvoor ze boete moesten doen.

Dat moest wel botsen met de noorderlingen. De hernieuwde kennismaking aan het begin van het Bestand leidde dan ook al snel tot hevige debatten en ruzies. De aartshertogen vonden die conflicten zo bedreigend dat ze een algeheel verbod uitvaardigden op het ‘disputeren ende debatteren ter saecke van de religie’.

Maar zo makkelijk vielen de vijandigheden niet uit te bannen. Zowel katholieken als protestanten produceerden venijnige pamfletten over de fouten van hun tegenstanders. In het anoniem gepubliceerde Papen Apenspel (1609) werd de Mariaverering in Scherpenheuvel op de hak genomen: Maria was slechts een houten pop, zo spotte de auteur. En de eerwaarde van Scherpenheuvel gaf de offergaven van de gelovigen graag uit, niet aan Maria maar aan levende dames.

Katholieken zagen dat uiteraard anders. De Brusselse jezuïet Thomas Sailly, bijvoorbeeld, klaagde in Den nieuwen Morghen-Wecker (1612) dat protestanten met hun slechte en nutteloze boeken, die van alle kanten op de katholieken af kwamen, oorlog voerden tegen de zielen van de aanhangers van het juiste geloof.

Naast al deze religieuze onenigheid speelde onder meer het wereldse conflict van de afsluiting van de Schelde. De afspraak was dat de blokkade tijdens het Bestand zou worden opgeheven, maar daar heeft de Republiek zich nooit aan gehouden. Een open Schelde zou namelijk concurrentie betekenen voor de havens van Amsterdam en Zeeland, die de rol van Antwerpen na 1585 hadden overgenomen. Ook toen de Vrede van Münster een einde maakte aan de oorlog tussen noord en zuid, bleef de blokkade gehandhaafd.

De Zuidelijke Nederlanden voelden zich in deze kwestie bedrogen door het onbetrouwbare noorden, en de Belgen zijn dat nooit vergeten. En ook in andere opzichten zijn inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zichzelf in de afgelopen eeuwen steeds meer gaan zien als slachtoffers van de geschiedenis sinds 1585. Het idee heerst dat de Belgen sindsdien voortdurend zijn overheerst en gekortwiekt: eerst door de Habsburgers (de populariteit van de aartshertogen lijkt vergeten) en daarna, in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, door de noordelijke protestanten.
Daar waar het de Schelde aangaat, zouden Nederlanders best wat voorzichtiger mogen zijn. Het is slechts één aanwijzing dat Nederland en België wel op elkaar lijken, maar elkaar lang niet altijd begrijpen. Noord en zuid verschillen al vier eeuwen lang wezenlijk van elkaar. Een herenigd groot-Nederland zal dus wel een utopie blijven.

Judith Pollmann (Universiteit Leiden) doet onderzoek naar de scheiding tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden rond de Opstand. Recent verscheen van haar Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 1520-1635 (Oxford University Press). Dit artikel kwam tot stand na lezing van haar werk.

Meer weten?

Boeken
Twee recente publicaties van Judith Pollmann over de ontwikkeling van de verschillen tussen noord en zuid zijn: Public Opinion and Changing Identities in the Early Modern Netherlands (2007) onder redactie van Judith Pollmann en Andrew Spicer, en Judith Pollmann: Catholic Identity and the Revolt of the Netherlands, 1520-1635 (2011).

Internet
Achtergrondinformatie over het Twaalfjarig Bestand staat op http://dutchrevolt.leiden.edu. Ga onder ‘begrippen’ naar geschiedenis en dan naar ‘Twaalfjarig Bestand’.