Home De Slag bij Vlakke Hoek

De Slag bij Vlakke Hoek

  • Gepubliceerd op: 23 februari 2010
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Paul van der Steen
De Slag bij Vlakke Hoek

Een slag gewonnen, maar de oorlog verloren. Begin 1962 schiet Nederland een Indonesische torpedoboot naar de bodem. Het luidde het definitieve einde in van het Nederlandse avontuur in Nieuw-Guinea.

Een verrassing was het niet. De Marid, de inlichtingendienst van de Nederlandse Koninklijke Marine, wist dat er iets aan zat te komen. Alle informatie wees op een spoedige Indonesische landingspoging in Nieuw-Guinea. Vier motortorpedoboten van Duitse makelij waren vanuit Jakarta opgestoomd in oostelijke richting. Een ervan strandde met motorpech. Drie bereikten de Aroe-eilanden in het oosten van de Molukken. Daar lag al een bevoorradingsschip vol soldaten.

De Nederlandse krijgsmacht in Nieuw-Guinea bereidde zich voor op wat komen ging. Militairen werden in de hoogste staat van paraatheid gebracht. Het aantal verkenningsvluchten werd opgevoerd. Volgens de instructie moest voorkomen worden dat de Indonesiërs een bruggenhoofd zouden krijgen. Ten koste van alles: ‘Indien mtb’s binnen uw verantwoordelijkheidsgebied, direct vernietigen.’
 

Bewegende objecten op de radar

Op de avond van 15 januari 1962 ontdekte een Nederlands verkenningsvliegtuig rond acht uur ’s avonds plaatselijke tijd in noord-noordoostelijke richting bewegende objecten op het radarscherm. De Nederlandse fregatten Hare Majesteit Evertsen en Hare Majesteit Kortenaer zetten koers naar de bewuste plek. Rond tienen werd duidelijk dat het ging om drie Indonesische motortorpedoboten die in hoog tempo op de kust van Nieuw-Guinea af voeren.

Kort daarna kwam het tot een treffen. Op aandringen van de militair bevelhebbers in Hollandia, het bestuurscentrum van Nederlands laatste kolonie in de Oost, opende een verkenningsvliegtuig de aanval. Zonder succes: de vuurpijlen die de boten moesten uitlichten werkten niet, de boordmitrailleurs evenmin. De Indonesiërs reageerden en probeerden het vliegtuig neer te halen. Achteraf kwam die volgorde van schieten goed uit: internationaal kon Nederland nu beweren dat het slechts reageerde op geweld.

Na de beschieting van het Nederlandse vliegtuig richtte de Evertsen de boordkanonnen op de Indonesische boten. De Matjan Tul (Maleis voor ‘gevlekte panter’) kreeg de volle laag. Een granaat raakte het achterschip, waarin zich de munitieopslag bevond. Brandend voer de boot nog twintig minuten verder, om vervolgens te zinken.
 

Bij de granatenregen kwamen 39 Indonesische manschappen om het leven

De Evertsen en de Kortenaer achtervolgden de twee andere boten, die op de vlucht waren geslagen. Een werd er nog geraakt, voordat de fregatten besloten terug te varen naar de plek waar de Matjan Tul was geraakt om overlevenden op te pikken; 52 werden er nog uit het water gevist en bij elkaar gezet op het helikopterdek van de Evertsen. In totaal 39 Indonesische manschappen overleefden de Nederlandse granatenregen niet.

Het duurde niet lang of ook in Nederland sijpelden berichten over de gebeurtenissen door. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns (KVP) was trots en tevreden, en sprak met enige ironie over ‘de Slag bij Vlakke Hoek’. Ook in het dagboek van minister-president Jan de Quay klonk euforie door: ‘Plotseling bericht van infiltratiepogingen door drie M.T.B.’s op Nieuw-Guinea, afgeslagen. Een in de grond geschoten door fregatten. Vijftig opvarenden opgepikt. Bravo marine!’ Meteen daarna volgde realisme: ‘Vanavond ministerraad. Telegram aan Oe Thant (de secretaris-generaal van de Verenigde Naties). Blijven bereid tot gesprek.’

Ook om diplomatieke redenen werd de dadendrang van het commando in Hollandia getemperd. Dat wilde de Indonesiërs nog een extra slag toebrengen door bij de Aroe-eilanden gelegen schepen aan te vallen. Een begrijpelijk plan, vonden ze in Den Haag, maar: toch maar even niet.
 

Nieuw-Guinea: laatste kolonie in de Oost

Nieuw-Guinea vormde het laatste erfstuk van Nederlands koloniale geschiedenis in de Oost. Bij de overdracht van de Gordel van Smaragd aan de republiek was het bewust buiten de boedel gelaten. Dat hielp bij het overtuigen van aarzelende KVP’ers, wier steun noodzakelijk was bij de voor de Indonesische onafhankelijkheid vereiste grondwetswijzing. Nieuw-Guinea zou bovendien een mooi thuis zijn voor alle Nederlanders die niet meer konden aarden in het land van Soekarno, maar toch geen afscheid wilden nemen van het tropenklimaat. Een enkeling zag nog een strategisch belang in het bezit van een haven op de grens van Zuidoost-Azië en Oceanië.

Begin jaren zestig leefden zo’n 700.000 Papoea’s in een lastig toegankelijk gebied met een oppervlakte vergelijkbaar met die van Frankrijk. Dat slechts de helft van de bevolking werkelijk onder Nederlands gezag was gebracht, tekende het onherbergzame karakter van deze streek. Dit was het minst ontwikkelde deel van de aarde, een plek waar nog kannibalisme en koppensnellen voorkwamen. Het land was rijk aan bodemschatten, maar de winning ervan was in de meeste gevallen moeilijk tot onmogelijk.

Bij gebrek aan potentie voor de koopmansgeest omhelsde domineesland Nederland maar al te graag de beschavingsmissie: wij zouden deze oermensen klaarstomen voor moderne tijden en democratie. Politiek tekenaar Opland verbeeldde dat gegeven op prenten waarop minister van Buitenlandse Zaken Luns Nieuw-Guineetje, een negroïde meisje met een bot door de neus, aan het handje meevoerde door de grote wereld. ‘Nieuw-Guinea lag aan de rand van onze belangen, maar het lag in het centrum van onze beginselen,’ was de formulering die Luns later bij verschillende gelegenheden paraat had.


Bijschrift: Oom Luns: ‘We zullen je naar het UNO-weeshuis brengen’
Spotprent van Opland uit oktober 1961 over minister Luns en Nieuw-Guineetje

Indonesië dacht daar duidelijk anders over. Gedurende de hele jaren vijftig was president Soekarno blijven hameren op het onrecht West-Irian. Daar hoorde niet de Nederlandse driekleur, maar het rood-witte dundoek van de Indonesische republiek te wapperen.
 

Indonesië zet de eisen kracht bij

Lang waren zijn dreigementen vooral grootspraak. De opbouw van een nieuwe natie eiste alle aandacht op. Maar in de loop der jaren kreeg Indonesië meer middelen om de eisen kracht bij te zetten. De sterkte van het leger nam toe en met de aankopen van wapens en materieel over de hele wereld ook de slagkracht. Terwijl de grootmachten elkaar in een nucleaire houdgreep vasthadden, voerden Den Haag en Jakarta hun eigen koude oorlogje, met speldenprikken over en weer. En het bleef niet bij dreigen.

Het kabinet-De Quay zag de situatie in maart 1960 dusdanig verslechteren dat het besloot de luchtverdediging en grondstrijdkrachten in Nieuw-Guinea te versterken. Maar echt te verdedigen was de immense kolonie niet. Uiteindelijk zouden er in 1962 10.000 soldaten gelegerd zijn: één militair voor elke 42 vierkante kilometer grondgebied.
 

Soekarno vond dat Nieuw-Guinea gered moest worden uit de klauwen van het Nederlandse imperialisme en andere buitenlandse bemoeizucht

Soekarno leek het ondertussen menens te worden. Tijdens een redevoering op 19 december 1961 kondigde de Indonesische president de ‘Trikora’ af, een drievoudige opdracht voor zijn volk. Dat moest voorkomen dat Den Haag een ‘Papoea-marionettenstaat’ stichtte; moest in plaats daarvan de Indonesische vlag boven West-Irian laten wapperen en zich door middel van een algehele mobilisatie voorbereiden op de verdediging van het land. Nieuw-Guinea moest, met andere woorden, gered worden uit de klauwen van het Nederlandse imperialisme en andere buitenlandse bemoeizucht.

De infiltraties maakten de Nederlanders zenuwachtig. Maar nuchter bekeken boekte het speciaal voor de verovering van Nieuw-Guinea opgerichte Indonesische Mandala-commando nauwelijks successen. Gedropte parachutisten eindigden in de bomen van de dichtbeboste jungle of gingen met veel te zware uitrusting ten onder in moerassen. Per vliegtuig of per boot aangekomen militairen werden door de plaatselijke bevolking niet als bevrijders onthaald, maar met enige regelmaat uitgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten.

In Den Haag broeide het ondertussen. Ondernemers bekritiseerden de Nederlandse opstelling: was krampachtig vasthouden aan een onrendabel overzees rijksdeel wel verstandig, zeker als dat de nationale handelsbelangen vergaand kon schaden? De bij Unilever groot geworden Paul Rijkens wierp zich op als vertolker van dit soort inzichten. Binnen het kabinet stonden voorstanders van een harde lijn – Luns voorop – tegenover bewindslieden die aandrongen op een snelle diplomatieke oplossing, zoals de latere premiers Jelle Zijlstra en Jo Cals. Minister-president De Quay werd vaak overmand door twijfel en heen en weer geslingerd tussen de twee kampen.
 

Lessen van de politionele acties

De Slag bij Vlakke Hoek leek een opsteker voor de hardliners op het Binnenhof. Leek, want de politionele acties hadden geleerd dat militaire overwinningen allerminst zaligmakend waren. In de naoorlogse wereldorde werden slagen en zelfs oorlogen ook beslecht in het diplomatieke verkeer. Soekarno handelde daarnaar en schuwde grote woorden en gebaren niet. De president wist dat hij de wind mee had in een wereld die in de ban was van dekolonisatie.

Nederland opereerde onhandiger. Het had, wijs geworden door recente ervaringen, kunnen weten dat ordinair machtsvertoon ook contraproductief kon uitpakken. Op 30 mei 1960 ging het vliegkampschip Karel Doorman vergezeld van enkele andere schepen op pad voor een reis van meer dan een halfjaar naar Azië. De boten moesten onder meer hun opwachting maken bij de viering van 350 jaar diplomatieke relaties tussen Nederland en Japan. Maar de eindbestemming was Nieuw-Guinea, waarmee nog maar eens duidelijk werd dat dit feitelijk een staaltje gunboat diplomacy was: imponeren met veel machtsvertoon.
 

Nederland raakte steeds verder in een internationaal isolement. Het vliegkampschip de Karel Doorman werd niet toegelaten in Japan en de Filipijnen; in Hongkong en Singapore kon het rekenen op een uiterst kille ontvangst

In werkelijkheid maakte de vaartocht van de Karel Doorman slechts het toenemende internationale isolement van Nederland duidelijk. Japan en de Filippijnen, toch landen met een pro-westerse regering, weigerden de schepen in hun havens toe te laten. In Hongkong en Singapore kregen ze een uiterst kille ontvangst. In Washington en Londen viel het maritieme spierbalrollen van Den Haag helemaal verkeerd. En ook Australië, dat de zeggenschap had over het oostelijk deel van het eiland Nieuw-Guinea, stelde zich terughoudend op.

Op 2 januari 1962 kondigde het kabinet-De Quay in de Tweede Kamer aan dat het ging praten met de Indonesiërs. PvdA-woordvoerder Jaap Burger had er weinig fiducie in: dat in dezelfde verklaring door Luns werd gesproken over militaire dreiging, chantage en provocerend optreden van de kant van Jakarta bewees volgens de sociaal-democraat dat van een vruchtbaar klimaat aan de onderhandelingstafel eigenlijk geen sprake kon zijn. De Slag bij Vlakke Hoek, nog geen twee weken later, bevestigde voor Burger zijn bange vermoedens: Nederland dreigde af te glijden naar een oorlogstoestand.
 

John F. Kennedy roept Nederland tot de orde

Na het Nederlands-Indonesische treffen in de tropische wateren deed president John F. Kennedy nogmaals een dringend beroep op de twee kemphanen: ze moesten met VN-secretaris-generaal Oe Thant om tafel gaan zitten om tot een oplossing te komen. Geweld leidde tot niets.

Nederland had in eigen ogen veel goede wil getoond door in het voorjaar van 1961 een Nieuw-Guinea-raad te installeren. Die moest gaan fungeren als een soort regering op weg naar zelfbeschikking. Het zogenoemde plan-Luns ging in het daaropvolgende najaar nog verder. Daarin werd een internationalisering van het gebied voorgesteld. Nieuw-Guinea zou onder beheer van de Verenigde Naties naar zelfstandigheid kunnen groeien. Luns klampte zich, ook nog toen de spanningen verder opliepen, vast aan een toezegging van John Foster Dulles, minister van Buitenlandse Zaken onder Eisenhower, uit 1958. Die bezwoer dat Amerika Nederland zou steunen in het geval van een conflict over Nieuw-Guinea.

Luns zwaaide ermee alsof het een garantie voor de eeuwigheid was. Maar Dulles was dood, Eisenhower was opgevolgd door Kennedy en de wereld veranderde in rap tempo. De toenemende communistische invloed in Zuidoost-Azië baarde de Verenigde Staten zorgen. Vietnam was voor Washington al een bron van ongerustheid – een tweede hoofdpijndossier in de regio moest ten koste van alles voorkomen worden.
 

Voor de Kennedy’s was het duidelijk: kiezen tussen steun aan de laatste koloniale stuiptrekkingen van Nederland en het keren van het communistisch gevaar in Azië, bleek geen zware afweging

In de maanden na Vlakke Hoek werd pijnlijk duidelijk hoe de vlag er werkelijk bij hing: bij een bezoek van minister van Justitie Robert Kennedy aan Den Haag, en later van Luns aan de Amerikaanse president, zeiden de broers onomwonden waar de Amerikaanse prioriteiten lagen. In hun ogen was het kiezen tussen de laatste koloniale stuiptrekkingen van Nederland steunen en het communistisch gevaar in Azië keren. Het viel Washington niet erg zwaar die afweging te maken.

Nederland raakte in toenemende mate verdeeld over het vraagstuk. Links organiseerde demonstraties tegen het Nieuw-Guinea-beleid van het kabinet. Tegelijkertijd kwamen mensen opdagen voor aanhankelijkheidsbetogingen aan Luns. De Partij van de Arbeid drong aan op een volkspetitionnement en wist een half miljoen handtekeningen op te halen.

Realiteitszin maakte dat opinies begonnen te schuiven. Van de politici die altijd gehamerd hadden op vasthouden aan Nieuw-Guinea maakten de gereformeerden van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) als eersten de draai. Zij kwamen na rijp beraad tot de conclusie dat het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s geen Nederlandse mensenlevens waard was.
 

Nieuw-Guinea wordt overgedragen aan Jakarta

Berichten over incidenten in Nieuw-Guinea en concrete steun van de Sovjet-Unie voor Indonesië bleven binnensijpelen. Dat zorgde ervoor dat de Verenigde Staten extra haast kregen. Zij lieten Ellsworth Bunker, oud-ambassadeur in India, de gesprekken tussen Nederland en Indonesië begeleiden. Op 15 augustus 1962 tekenden de twee landen in New York een akkoord dat gebaseerd was op een plan van de Amerikaanse diplomaat. Nieuw-Guinea werd overgedragen aan Jakarta, maar op termijn zouden de Papoea’s zich mogen uitspreken over hun toekomst.

Niet iedereen had vrede met de gang van zaken. Hoofdredacteur Henk Lunshof van Elseviers Weekblad gebruikte in zijn commentaar historische en actuele verwijzingen om zijn verontwaardiging te verwoorden: Soekarno was een nieuwe Hitler en het inpikken van Nieuw-Guinea ‘sein Kampf’. Een akkoord met ’s mans regering was feitelijk verraad, ‘een Aziatisch München’. Vasthouden aan Nieuw-Guinea zou voor het Westen net zo’n erezaak moeten zijn als de verdediging van het net door de communisten ommuurde West-Berlijn tegen het Warschaupact.
 

Anders dan bij Indië voelde het verlies van Nieuw-Guinea niet alsof er een elementair lichaamsdeel werd weggerukt

Maar zelfs bij de grootste scherpslijpers bekoelde de woede na verloop van enige tijd. Nederland kwam de klap snel te boven. Nieuw-Guinea was toch eerst en vooral een prestigeobject geweest. Anders dan bij het verlies van Indië voelde het wegvallen van het rijksdeel niet alsof er een elementair lichaamsdeel werd weggerukt. En Nederland hoefde zichzelf geen verwijten te maken. Het had voor het eigen gevoel zijn best gedaan, maar de wereld had anders beschikt.

Dat er internationaal nog zo weinig af te dwingen viel voor Den Haag, was misschien wel de hardste les van de Nieuw-Guinea-crisis. Maar ook daar viel mee te leven, zolang Luns in het internationale verkeer altijd net een of meer toontjes hoger bleef zingen dan op grond van het belang van Nederland eigenlijk gerechtvaardigd was. Op het Binnenhof was sprake van groeiende ergernis over de minister van Buitenlandse Zaken, maar bij een groot deel van het volk bleef hij dankzij zijn charisma, zwier en gevatte opmerkingen populair.

Voor Soekarno was de inlijving van het gebiedsdeel een mooie overwinning. Zijn jarenlange tirades tegen het Nederlandse imperialisme in West-Irian/Nieuw-Guinea kregen een fraai slotakkoord. Als de oude situatie had voortgeduurd, had de president daar trouwens – al zou hij dat nooit hardop uitspreken – waarschijnlijk ook mee kunnen leven. Een voortdurend conflict leidde immers lekker af van binnenlandse problemen.
 

Soeharto profiteert

Maar in de schaduw van Soekarno had nog iemand profijt van de ontwikkelingen rond Nieuw-Guinea: Soeharto. Deze officier die ooit was begonnen als sergeant in het KNIL was door de president benoemd tot leider van het Mandala-commando, dat West-Irian in Indonesische handen moest brengen. Militair wist hij weinig successen te boeken. Toch kwam hij gesterkt uit de strijd.

Hij had zich een vastberaden commandant getoond en het werken onder een gecentraliseerde bevelvoering – nieuw voor de Indonesiërs – was aardig gelopen. Binnen het leger steeg Soeharto in aanzien, omdat hij zich zeer betrokken toonde bij zijn manschappen. Gebruikmakend van die positie trok Soeharto ruim drie jaar later de macht in Indonesië naar zich toe, ten koste van Soekarno.

De 700.000 Papoea’s van Nieuw-Guinea werden in 1962 overgeleverd aan Indonesië. Bij vertrek uit het gebied had minister-president De Quay een rede voor de televisie gehouden, waarbij hij ook het woord richtte tot de rijksgenoten van wie nu afscheid werd genomen:

‘Ik betreur het, dat het ons niet gegeven is om met u samen het begonnen werk te voleindigen. Ik wil u met alle overtuiging die in mij is, toeroepen: Ziet de toekomst tegemoet met het volle vertrouwen in de rechtvaardigheid van uw zaak. De ogen van de hele wereld zijn op u gericht en de ogen van de Verenigde Naties blijven op u gericht. De gedachten en de beste wensen van het Nederlandse volk zullen u hierbij blijven vergezellen. Moge God u bewaren.’

De Verenigde Naties zouden gedurende een transitieperiode toezicht houden. De afspraak was dat de Papoea’s zich uiterlijk in 1969 mochten uitspreken over hun staatkundige toekomst. Jakarta organiseerde vlak voordat het ultimatum verstreken was een raadpleging. Niet alle volwassen inwoners van West-Irian spraken zich uit, maar ruim duizend zorgvuldig geselecteerde Papoea’s. Zij gaven – weinig verrassend – de voorkeur aan annexatie door Indonesië.

De Verenigde Naties wisten dat het doorgestoken kaart was, maar gaven desalniettemin hun akkoord. Zeker na de machtsgreep van Soeharto en diens onbarmhartige optreden tegen de Indonesische communisten was met name het Westen er veel aan gelegen om Jakarta te vriend te houden.

Afbeelding: Het Nederlandse fregat van de Frieslandklasse Hr. Ms. Friesland (Koninklijke Marine)
Thumbnail: minister Luns (Spaarnestad Photo/Nationaal Archief)

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.