Home De shortlist van de Grote Geschiedenis Prijs 2009

De shortlist van de Grote Geschiedenis Prijs 2009

  • Gepubliceerd op: 2 september 2009
  • Laatste update 02 mei 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 11 minuten leestijd

De shortlist van de Grote Geschiedenis Prijs is bekend. Rob Hartmans las op verzoek van de redactie de vijf genomineerde boeken. De biografie heeft dit jaar bijna alle andere genres verdreven.

Zo’n twintig jaar geleden werd er regelmatig geklaagd dat Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Angelsaksische wereld en Frankrijk, geen biografische traditie heeft. Slechts zelden verscheen er een wetenschappelijk verantwoorde levensbeschrijving van een belangrijk politicus, kunstenaar, schrijver, ondernemer of wetenschapper.

Toegegeven: over vorstelijke figuren werd nogal eens wat geschreven, maar dat ontsteeg het niveau van de hagiografie zelden of beperkte zich, zoals Wim Klinkenbergs biografie van prins Bernhard, tot verdachtmakingen en complottheorieën. Maar waar waren de gedegen biografieën van Thorbecke, Multatuli, Abraham Kuyper, koningin Wilhelmina, Domela Nieuwenhuis, Aletta Jacobs, Herman Gorter, Hendrik Colijn, Willem Drees, L.E.J Brouwer, Menno ter Braak, Anton Philips en vele, vele anderen?

Als verklaring voor dit manco werd niet zelden verwezen naar de ‘grondtoon van ons volkskarakter’, die ‘calvinistisch’ zou zijn en zich dus afkerig betoonde van persoonsverheerlijking en overdreven aandacht voor het individu. Maar sinds de ontzuiling en secularisering van Nederland leek dat een weinig overtuigende stelling. Wat wel een rol speelde was een veranderde wetenschappelijke benadering, waardoor veel historici zich liever bezighielden met structuren, maatschappelijke verhoudingen en langdurige processen dan met gebeurtenissen of individuen.

Het idee dat de geschiedenis werd gemaakt door ‘grote mannen’ was een verzinsel uit de Romantiek, zodat het onjuist en onwetenschappelijk werd geacht om alle aandacht te concentreren op één bepaalde figuur. Nog in 1981 stelde een drietal auteurs, dat een monografie had gepubliceerd over de staatkundige denkbeelden van de sociaal-democratische voorman Pieter Jelles Troelstra, dat het geen zin had een omvattende biografie van de man te schrijven: ‘De moeite, nodig om alle archieven, Kamerstukken en kranten door te nemen voor de beschrijving van één politiek leven is te groot.’

Gelukkig begonnen sommigen daar in de loop van dat decennium anders over te denken, zodat vanaf het einde van de jaren tachtig langzaam maar zeker een stroom biografieën op gang kwam. In de twintig daaropvolgende jaren verschenen niet alleen levensbeschrijvingen van alle hierboven genoemde personen (met uitzondering van Troelstra) en nog vele anderen, maar werd ook het Biografie Bulletin opgericht en kwam er zelfs een universitair Biografie Instituut en een bijzondere leerstoel geschiedenis en theorie van de biografie.

Voyeurisme
Dat de biografie zich binnen de geschiedschrijving heeft ontwikkeld van randverschijnsel tot core business blijkt duidelijk uit de nominaties voor de in 2007 ingestelde Grote Geschiedenis Prijs. Biografieën hebben daar van het begin af aan een belangrijke plaats ingenomen, en dit jaar hebben zij andere genres vrijwel verdreven.

Op de longlist van 2009 stonden nog Verleden van Nederland (het boek bij de gelijknamige tv-serie), Luuk van Middelaars geschiedenis van de Europese Unie, Ronald Havenaars Eb en vloed (over de relatie tussen Europa en de Verenigde Staten in de laatste dertig jaar), en het boek van Mark Traa over de geheime plannen die tijdens de Koude Oorlog werden bedacht om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van een derde wereldoorlog. Maar samen met de biografie van ‘Indo-schrijver’ Tjalie Robinson hebben die de shortlist niet gehaald.

Van de vijf genomineerde boeken zijn er vier min of meer onversneden biografieën – zij het dat één ervan een dubbelbiografie is die slechts een deel van het leven van de hoofdpersonen bestrijkt – en is er één beschrijving van de ernstigste crisis die Nederland heeft meegemaakt, gezien door de ogen van een gezin. Anders dan de weigerachtige Troelstra-biografen uit 1981 vinden veel historici het blijkbaar geen enkel probleem om zich jarenlang op te sluiten in archieven en in stoffige dossiers, kranten, notulen, brieven en manuscripten te speuren naar bouwstenen voor de beschrijving van één enkel leven. Valt deze tendens toe te juichen, of slaat de balans nu veel te ver door?

Alvorens deze vraag te beantwoorden is het nuttig stil te staan bij het feit dat de jury van de Grote Geschiedenis Prijs de boeken die niet over één persoon of familie gaan gepasseerd heeft. De selectiecriteria die de jury hanteert zijn degelijkheid, oorspronkelijkheid en toegankelijkheid. Wat dat laatste betreft wordt blijkbaar niet alleen gekeken naar de leesbaarheid van een boek, maar ook of het onderwerp een wat breder publiek aanspreekt, of het niet te hoogdrempelig is.

Het is inderdaad een feit dat vooral biografieën in trek zijn. Een levensbeschrijving geeft de lezer mogelijkheid tot identificatie, bevredigt soms de neiging tot voyeurisme, en biedt, om de Canoncommissie nog maar eens aan te halen, als het goed is een ‘venster’ op het grotere verhaal van een bepaalde periode. ‘De perfecte biografie bereikt een goed evenwicht tussen persoon en context, is in alles controleerbaar, plaatst de persoon omzichtig maar overtuigend in de tijd, is nog hoogst leesbaar ook, en liefst niet van uitzinnige omvang.’

Technocraat
Dit citaat is niet afkomstig uit een van de vele theoretische geschriften over het biografische genre, maar uit een van de genomineerde boeken, namelijk Wilfried Uitterhoeves levensbeschrijving van Cornelis Kraijenhoff. Hoewel de auteur bescheiden stelt dat hij niet de pretentie heeft de ‘perfecte’ biografie te hebben geschreven, voldoet zijn boek vrij goed aan de gestelde criteria.

Anders dan bijvoorbeeld de Drees-biografie van Daalder en Gaemers – hoewel het belangrijkste deel nog moet verschijnen telt die al 2000 pagina’s – is Uitterhoeves boek zeker niet ‘uitzinnig’ dik, terwijl het ook goed leesbaar is. Maar vooral de relatie tussen de hoofdpersoon en de context is hier heel sterk.

De loopbaan van arts, filosoof, natuurkundige, waterstaatkundige, topograaf, militair ingenieur en minister Kraijenhoff (1758-1840) speelde zich af onder maar liefst vijf staatkundige stelsels (de Republiek der Verenigde Nederlanden, de Bataafse Republiek, het Koninkrijk Holland, het Franse Keizerrijk en het Koninkrijk der Nederlanden). Dat het ondanks deze regime changes met zijn carrière tot 1826 onverminderd bergopwaarts ging zegt niet alleen iets over het aanpassingsvermogen van deze bijzonder veelzijdige, begaafde en ambitieuze man, maar ook over de tijd waarin hij leefde.

Er zullen nogal wat lezers zijn die niet snel grijpen naar een biografie van een militair technocraat die leefde rond 1800. Niettemin geeft Uitterhoeve in dit boek een fraai beeld van de periode waarin een begin gemaakt werd met de grootscheepse modernisering van Nederland. Daaraan leverde Kraijenhoff – die onder meer de eerste bliksemafleider in Nederland ontwierp, het land volgens de modernste methodes in kaart bracht, betrokken was bij het vaststellen van de hoogtes naar Amsterdams Peil en uitgebreide plannen voor de waterbeheersing van het rivierengebied maakte – bovendien een belangrijke bijdrage.

De relatie tussen gebiografeerde en de tijd waarin deze leefde komt ook sterk naar voren in Marja Vuijsjes boek over de ‘oermoeder’ van de tweede feministische golf in Nederland, Joke Smit (1933-1981). Hoewel zij haar roem vooral dankt aan één artikel, het in 1967 in De Gids verschenen ‘Het onbehagen bij de vrouw’, is deze bijna vijfhonderd bladzijden tellende biografie van de reeds op 48-jarige leeftijd gestorven feministe bijzonder lezenswaardig.

Dat komt niet alleen doordat dat artikel de stoot gaf tot de feministische beweging die Nederland vanaf het einde van de jaren zestig tot begin jaren tachtig behoorlijk op zijn kop zette, maar ook doordat Vuijsje prachtig laat zien hoe moeilijk het was voor een intelligente, ambitieuze jonge vrouw uit een protestants-christelijk milieu om in die jaren een eigen levenspad uit te stippelen.

In zekere zin was Joke Smit een ‘gevangene van haar tijd’, omdat ze zelf nog alle kluisters moest verbreken en rolmodellen ontbraken. In haar ouderlijk huis was zij de eerste die brak met de kerk en de geheelonthoudersbeweging, als jonge moeder die buitenshuis werkte moest zij veel obstakels overwinnen en kritiek incasseren, en omdat ze was getrouwd voordat ze wist wat in erotisch opzicht haar verlangens waren moest ze alle dwaasheden die zo kenmerkend waren voor de zogenoemde seksuele revolutie van de jaren zestig zelf doormaken.

Het is dit laatste aspect waardoor de lezer zich af en toe een voyeur voelt, omdat niet alleen alle geliefden van Smit – mannen en vrouwen – de revue passeren, maar ook nog vermeld wordt wat deze mensen allemaal uitspookten in bed. Hilarisch is de scène waaruit blijkt dat ook deze ‘vrijheid, blijheid’ zijn beperkingen kende, en Joke Smit het liefdesspel met een minnaar onderbrak om met behulp van zeepsop haar trouwring van haar vinger te wringen.

Hoewel de dominante control freak en workaholic Joke Smit, met haar tomeloze ambitie en erotische egotisme, af en toe behoorlijk irriteert, vormt dit boek een belangrijke bijdrage aan de geschiedenis van de vrouwenemancipatie in Nederland, waarvan de hoofdpersoon trouwens ook een van de intelligentste en redelijkste woordvoersters was.

Hermelijnvlo
De hoofdfiguren van de volgende biografie waren niet alleen gevangenen van hun tijd, maar vooral ook van hun maatschappelijke positie. Als uit Cees Fasseurs Juliana & Bernhard iets duidelijk wordt, dan is het dat het hier ging om een onmogelijk koppel. Zij was een onzekere vrouw met een enorm minderwaardigheidscomplex ten opzichte van haar moeder, die op zoek was naar het hogere en het diepere, en daardoor vatbaar voor allerlei zweverige denkbeelden.

Hij was een vlotte, door het lot verwende gold digger, die in haar een uitstekend vehikel zag om ook nog de hoogste sport van de maatschappelijke ladder te bereiken. Bovendien was hij een leeghoofd, die ondanks zijn intelligentie geen enkele intellectuele belangstelling of neiging tot reflectie had. In zijn universum draaide het om lol maken met andere leeghoofden, paarden en jagen – dat laatste het liefst op vrouwen. Als gevolg van Juliana’s staatsrechtelijke positie en de toenmalige denkbeelden konden ze echter niet meer van elkaar af.

Beide huwelijkspartners beschikten over een vrij geringe mensenkennis, en Bernhard handelde in de kwestie-Hofmans zeker ook uit eigenbelang, maar dat hij het groepje griezels dat rond Juliana was neergestreken het paleis uit donderde, was zonder meer terecht.

Er is veel kritiek geweest op het boek van Fasseur, omdat hij als enige toegang had tot de bronnen en zijn boek dus ‘oncontroleerbaar’ zou zijn, en omdat hij partij gekozen zou hebben voor Bernhard. Echt overtuigend is die kritiek niet. Wie het werk van Fasseur kent weet dat hij het bronnenmateriaal volstrekt integer gebruikt, en wie tot de conclusie komt dat hij Bernhard veel te positief schildert kan niet lezen en heeft geen gevoel voor de superieure ironie van de auteur.

Dat Bernhard een zelfingenomen, egocentrische kloothommel was, wordt ook duidelijk uit de biografie die Jolanda Withuis schreef van Pim Boellaard. Deze verzetsheld gold als een van de beste vrienden van Bernhard, maar toen hij de prins op de man af vroeg wat er waar was van geruchten over een omkoopaffaire, ontkende deze glashard. De volgende dag kwam de Lockheed-affaire in het nieuws.

Dat Boellaard dit van Bernhard pikte, maakt duidelijk dat zelfs deze onverzettelijke man – die in de oorlog persoonlijk was verhoord door Himmler en Heydrich en zijn kameraden door de hel van Natzweiler en Dachau had gesleept – zijn zwakheden had. De generaalszoon en zakenman wilde in de hoogste kringen verkeren, en had daar blijkbaar alles voor over.

Hoewel uit deze prachtige biografie blijkt dat Withuis aanvankelijk als een blok is gevallen voor de krachtige, ongenaakbare oude held, wordt ook duidelijk dat deze man tamelijk onaangename kanten had en zich tegenover Bernhard gedroeg als de eerste de beste ‘hermelijnvlo’. Dat doet echter niets af aan het feit dat hij in het kamp een natuurlijk leider was, zonder wie heel wat medegevangenen waren omgekomen.

1672
Wie ook in de hoogste kringen wilde verkeren was de op Huis Amerongen wonende familie Van Reede, wier correspondentie het fundament vormt van Luc Panhuysens Rampjaar 1672. In dit boek schildert Panhuysen indringend de voorbereiding van de overval op de Republiek, de gebrekkige wijze waarop daar aanvankelijk op werd gereageerd, de Blitzkrieg van Lodewijk XIV, en hoe door een hele reeks polders onder water te laten lopen op het nippertje werd voorkomen dat ook het westen van het land werd bezet.

Ook de twee jaar durende oorlog die hierop volgde komt uitgebreid aan bod. Deze gebeurtenissen worden verteld aan de hand van de lotgevallen van de familie Van Reede, aanhangers van de door Johan de Witt op een zijspoor gerangeerde prins Willem III, die tijdens deze crisis aan de macht kwam.

Van Reede senior reisde als ambassadeur van de Republiek door de Duitse landen en poogde vanaf de herfst van 1671 wanhopig te voorkomen dat Lodewijk over Duits territorium zou opmarcheren. Daarna speelde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van een bondgenootschap met de keurvorst van Brandenburg en de Oostenrijkse keizer. Ondertussen vocht zijn zoon als cavalerieofficier in het leger van prins Willem, terwijl zijn zeer intelligente en doortastende vrouw thuis de zaken waarnam en vergeefs haar best deed om te voorkomen dat hun kasteel door de Fransen werden verwoest.

Hoewel deze familiegeschiedenis een uitstekende structuur geeft aan dit boek, is het toch het verhaal van de Republiek, die met meer geluk dan wijsheid door het oog van de naald kroop, dat het meest boeit. Hierdoor stijgt het boek ook uit boven de gewone biografie. Hoe interessant het ook is om allerlei gedetailleerde levensbeschrijvingen te lezen is, en hoe verheugend ook dat er zoveel goede biografieën verschijnen, na deze reeks genomineerde boeken is althans deze recensent geneigd het eerste verkiezingsprogramma van het CDA te parafraseren, en te verzuchten: ‘Niet bij biografieën alleen.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.