Na een isolement van eeuwen zocht Japan vanaf 1868 aansluiting bij het Westen. Maar uitgerekend een van de drijvende krachten achter de omwenteling, Saigo Takamori, kon dat niet verkroppen. Met een traditioneel samoeraileger rukte hij op naar Tokyo.
Waar was het hoofd van Saigo Takamori? Dat was dé grote vraag die de Japanse regering bezighield op 24 september 1877. Het Japanse keizerlijke leger had ’s ochtends in een paar uur tijd op de flanken van de berg Shiroyama korte metten gemaakt met Saigo’s legertje van een paar honderd strijders uit de samoeraiklasse. Daarmee was er na iets meer dan zeven maanden een einde gekomen aan de zogeheten Satsuma-opstand, die was uitgedraaid op Japans bloedigste conflict in meer dan 300 jaar.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Saigo’s opstandige samoeraileger telde oorspronkelijk 20.000 man, maar de traditionele krijgers bleken geen partij voor de gedrilde soldaten van het op westerse leest geschoeide keizerlijke leger. Na een lange achtervolging door de Satsuma-provincie in het zuiden van Japan waren uiteindelijk alle opstandelingen gedood.
westerse vreemdeling onder het motto ‘Vereer de keizer,
verjaag de barbaren’. Prent uit 1861.
Met de Slag bij Shiroyama was het laatste verzet tegen de Meiji-restauratie gebroken. In amper tien jaar tijd had Japan een grote transformatie doorgemaakt. Met het aantreden van keizer Meiji in 1868 was de oorspronkelijke macht van de Japanse keizer hersteld. Daarmee kwam er een einde aan een periode van 265 jaar waarin de shoguns, de opperbevelhebbers, van de Tokugawa-familie regeerden over Japan en de keizer slechts een ondergeschikte rol vervulde.
20.000 samoerai trekken met 60 kanonnen naar Tokyo
De Tokugawa’s hadden Japan vrijwel volledig afgesloten van de buitenwereld. Het enige contact met het Westen verliep via een kleine Nederlandse handelspost op het eilandje Decima. Maar halverwege de negentiende eeuw bleek Japan, dat onder de shoguns altijd een feodale maatschappij was gebleven, niet meer opgewassen tegen de expansiedrift van westerse mogendheden. De Tokugawa’s moesten onder militaire druk zeer onvoordelige (handels)verdragen sluiten.
Grondige modernisering
Vooral onder de bestuurders van welvarende Japanse provincies als Choshu en Satsuma heerste grote ontevredenheid over het feit dat de Tokugawa’s er niet in waren geslaagd om de westerlingen buiten de deur te houden. Onder het motto Sonno joi – ‘Vereer de keizer, verjaag de barbaren’ – dwongen zij de shogun om de macht weer over te dragen aan de keizer. Na een korte burgeroorlog bracht de Meiji-restauratie keizer Mutsuhito, een 16-jarige jongen, in naam aan het hoofd van de staat. Hij werd bekend onder de naam die voor het nieuwe tijdperk werd gekozen: meiji of ‘verlichte regering’.
De nieuwe regering, waarin bestuurders uit Choshu en Satsuma prominente plekken innamen, streefde naar revisie van de ongelijkwaardige verdragen en een positie op het wereldtoneel die gelijkwaardig was aan die van westerse mogendheden. Alleen een grondige modernisering van de Japanse samenleving kon dat doel dichterbij brengen. De Tokugawa’s hadden al voorzichtig geëxperimenteerd, maar de Meiji-regering maakte er pas echt werk van.
Diplomatieke missies werden uitgezonden om in het Westen de kunst af te kijken. Met de zogeheten Iwakura-missie reisde vrijwel de hele Japanse ambtelijke top de wereld rond. De belangrijkste bevinding was dat industrialisatie – de oorzaak van het overwicht van de westerse mogendheden – een relatief recent fenomeen was. De Japanners dachten de achterstand makkelijk te kunnen inhalen.
Razendsnel werden economische en bestuurlijke hervormingen doorgevoerd. De provincies – van oudsher bestuurd door adellijke families – werden omgevormd tot prefecturen onder de centrale regering in Tokyo, die voortaan alle belastingen inde. De Japanners namen op grote schaal westerse technologie over – allereerst op militair gebied – en huurden westerse experts in om daarbij te helpen. Van grote symbolische waarde was de overstap naar de gregoriaanse kalender.
Een van de architecten van de omwenteling was Saigo Takamori. Samen met de hoge ambtenaren Okubo Toshimichi en Kido Takayoshi vormde hij de Grote Drie van de Meiji-restauratie.
Saigo was op 23 januari 1828 geboren in Kagoshima, de hoofdstad van de provincie Satsuma. Hij had een traditionele Japanse opvoeding genoten, waarin de werken van de Chinese wijsgeer Confucius centraal stonden. Saigo begon zijn carrière als samoerai van een lagere klasse, maar door de grillen van het lot was hij op 36-jarige leeftijd als hoogste vertegenwoordiger van de provincie Satsuma aan het keizerlijk hof in Tokyo terechtgekomen.
Saigo voelde de tijdgeest goed aan. Hij kwam tot de conclusie dat het einde van het shogunaat onvermijdelijk was. Behoedzaam smeedde hij als oliemannetje samen met Okubo en Kido belangrijke bondgenootschappen die uiteindelijk tot de val van de Tokugawa’s zouden leiden. En in de burgeroorlog die in de eerste helft van 1868 woedde, voerde Saigo het keizerlijke leger aan in de strijd tegen de aanhangers van de shogun.
In de hervormingen speelde Saigo een minder grote rol dan Okubo en Kido. Wel was hij de drijvende kracht achter de omvorming van het keizerlijke leger tot een dienstplichtigenleger, dat werd voorzien van de modernste westerse wapens. Zijn ster was hoog gestegen. Toen Okubo en Kido met de Iwakura-missie de wereld rond reisden, bleef Saigo in Japan aan het hoofd van het kersverse overheidsapparaat.
Toch was het niet al goud wat er blonk. Saigo vond dat de modernisering te ver doorschoot. Het was hem een doorn in het oog dat veel welgestelde Japanners – onder wie zijn vriend Okubo – zich kleedden volgens de laatste Europese mode en zich vermaakten in balzalen op de klanken van de Weense wals. Saigo was ervan overtuigd dat Japan veel van het Westen zou kunnen leren, maar hij vreesde dat zijn land de verkeerde dingen zou overnemen. De westerse mogendheden waren in Saigo’s ogen allerminst een toonbeeld van beschaving, omdat ze profiteerden van de zwakte van andere landen. Werkelijk beschaafde volkeren zouden volgens hem als heersers gerespecteerd worden vanwege hun superieure normen en waarden.
Hij vond dat de Japanse normen en waarden te grabbel werden gegooid ten faveure van oppervlakkige frivoliteiten van de westerse cultuur. Het was een sentiment dat breder werd gedeeld in de Japanse samenleving, die heen en weer werd geslingerd tussen moderniteit en traditie. Saigo’s oplossing? De handelscontacten met het Westen moesten worden beperkt. Ook de aanleg van spoorwegen zag hij als een gevaar, omdat ze de Japanners lui zouden maken.
Oorlog met Korea?
Bovendien vond Saigo spoorwegen te duur en wilde hij dat geld liever besteden aan de modernisering van het leger. Sowieso was hij krijgshaftig ingesteld: hij zag een oorlog met Korea als de beste manier om het nieuwe Japan tot een eenheid te smeden. Hij bood aan om zelf een casus belli te leveren: hij wilde zich op een diplomatieke missie zo onbeschoft gedragen dat de Koreanen hem zouden vermoorden. Vooral Okubo was tegen dit drieste plan. Toen Saigo zijn zin niet kreeg, nam hij ontslag en keerde hij in 1873 verbitterd terug naar Satsuma.
Daar stichtte hij een nieuw schoolsysteem, waarin niet alleen de werken van Confucius, maar ook moderne westerse wetenschappen werden onderwezen. Volgens Saigo verenigde het curriculum de beste tradities uit beide culturen. Westerse krijgsleer stond overigens ook op het programma, inclusief exercities en artillerie-oefeningen. Saigo hoopte met zijn scholen de ideale leiders klaar te stomen voor het nieuwe Japan.
Leden van de Iwakura-missie.
Moordcomplot
De centrale regering in Tokyo zette ondertussen onder leiding van Okubo het moderniseringsprogramma voort. Aangezien het dienstplichtigenleger de militaire diensten van de samoerai overbodig maakte, moesten zij in 1876 verplicht hun zwaarden en – nog belangrijker – hun privileges inleveren. Op diverse plaatsen in Japan kwamen woedende samoerai in opstand. Het kostte het keizerlijke leger over het algemeen weinig moeite om die opstandjes de kop in te drukken, al was het maar omdat sommige samoerai weigerden westerse wapens te gebruiken en daardoor een makkelijke prooi waren voor geweer- en artillerievuur.
Saigo’s scholen beschikten wel over moderne wapens. De regering vreesde een opstand in Satsuma en zond een schip om de wapens op te halen. Paradoxaal genoeg was dat – samen met de ontdekking van een moordcomplot tegen Saigo – de lont in het kruitvat. Saigo voelde zich verraden door zijn vriend Okubo. Hij kondigde begin 1877 aan dat hij met een leger zou oprukken naar Tokyo om de keizer te confronteren met het verraad.
Sommige samoerai weigeren westerse wapens te gebruiken
Saigo hoopte dat de opstand in Satsuma zou leiden tot grootschalige opstanden in andere delen van het land, want anders zou het een ongelijke strijd worden. Saigo kon rekenen op 20.000 fanatieke samoerai en zestig relatief oude kanonnen. Het grote probleem was een beperkte voorraad munitie. Het keizerlijke leger bestond uit bijna 50.000 dienstplichtige soldaten, honderd stukken artillerie, twee hagelnieuwe Gatling-machinegeweren en een overvloed aan munitie.
Japan lag bedekt onder een ongewoon dikke laag sneeuw toen Saigo en zijn samoerai hartje winter oprukten naar Tokyo. Het eerste echte obstakel onderweg was het middeleeuwse kasteel van Kumamoto. Saigo verwachtte dat het onderbezette garnizoen gemakkelijk onder de voet gelopen kon worden. Maar de eerste pogingen om het kasteel in te nemen op 23 en 24 februari 1877 mislukten grandioos. Niet zozeer dankzij de moderne wapens van het garnizoen, als wel door de formidabele muren van het kasteel.
Saigo besloot het te belegeren. Daarmee gaf hij het initiatief uit handen. Het keizerlijke leger ging over tot de tegenaanval. Op 9 maart werd Saigo’s geboortestad Kagoshima veroverd en daardoor vielen zijn schamele munitievoorraden in keizerlijke handen. Even wisten de opstandelingen de belegering van het kasteel van Kumamoto nog vol te houden, maar op 15 april braken de keizerlijke troepen door de linies en moesten Saigo en zijn mannen de aftocht blazen.
Fanatieke volgelingen
In de rest van Japan waren grootschalige opstanden uitgebleven. Saigo verklaarde dat hij niet langer streed voor de overwinning, maar voor ‘de kans om te sterven voor zijn principes’. Wat volgde was een maandenlange achtervolging door het bergachtige Satsuma. Het keizerlijke leger dreef Saigo een paar keer in het nauw, maar hij wist telkens op miraculeuze wijze de dans te ontspringen. Uiteindelijk dook hij eind september onverwacht met 300 fanatieke volgelingen op in Kagoshima. Hij zou die stad niet meer levend verlaten.
Met de zoektocht naar Saigo’s hoofd hield het keizerlijke leger een van de oudste tradities van de samoeraiklasse in ere. Samoeraistrijders presenteerden de hoofden van verslagen aanvoerders aan hun heer. Het moderne leger wees dit soort feodale principes en traditionele symboliek resoluut van de hand: de dienstplichtige soldaten hadden trouw gezworen aan keizer en staat. Er was dus helemaal geen reden om het hoofd van Saigo Takamori te zoeken. Zo boekte hij als ultieme vertegenwoordiger van het oude Japan postuum toch een overwinning.
Toonbeeld van deugdzaamheid
Toen het hoofd uiteindelijk opdook, werd het zonder veel omhaal bij het lichaam gelegd. Maar dat was niet het verhaal dat de Japanse pers ervan maakte. Er verschenen houtsneden van de presentatie van het hoofd van ‘de laatste samoerai’ aan de opperbevelhebber van het leger. Saigo werd door Japanners vereerd als het toonbeeld van een deugdzaam leven in een moderne wereld. Na zijn dood was Saigo’s populariteit zo groot dat de regering niet anders kon dan hem omarmen. In 1889 werd hem gratie verleend en kreeg hij zijn keizerlijke rang terug. Saigo Takamori wordt sindsdien geroemd in schoolboeken. Ook vandaag de dag in het hypermoderne, keurig aangeharkte Japan is deze opstandeling nog steeds een belangrijk rolmodel.
Ivo van de Wijdeven is historicus en politiek analist.